
Woke up this morning with a heart so crushed and empty, I thought it had bled to death. Drop by drop, black ink stains erase the words written between the lines of your hand.

Woke up this morning with a heart so crushed and empty, I thought it had bled to death. Drop by drop, black ink stains erase the words written between the lines of your hand.
Je bereikte de einder van je gedachten Als een schip, de verre horizon Je handen lagen stil naast je lichaam, Zeesterren streelden je huid De fuik waaruit niets nog kon ontglippen van wat al niet verloren was, stroomde leeg Zeepaardjes dreven af en aan, tussen het zeewier schitterde een verzonken Boeddha Die ooit een mens van goud was geweest

Ochtendlicht viel door de
blinden van de ramen,
ik had mijn schipperstrui
aangetrokken, wist nog niet
of ik uit ging varen.
De wind zat goed,
de zon zou gaan schijnen
Onverwacht vroeg, viel het licht
door de blinden van de ramen
Ze werden wakker in elkaars
droom. De zee kwam op, trok
zich terug.
Een bed spoelde aan op het
strand, onbeslapen
Het blauw van de hemel kwam
het duister tegemoet, je lichaam
loste op in het geluid van een
verre hoorn, iemand fluisterde,
een zeehond misschien
Zet koers, alle sterren verlichten
je vertrek vannacht.

Zoals altijd vroeg ik haar bij het binnenkomen wat ze aan het lezen was. Ze schoof Fernando Pessoa over de tafel naar me toe. Ik sloeg het boek willekeurig open en las een zin door haar onderstreept: ‘Ik denk in afgronden’. Ik keek haar aan en schoot in de lach. Niet dat het om te lachen was. Het was helemaal niet om te lachen. Maar ik wist wel meteen wat ze dacht. Ze dacht in afgronden. Ze had zich vaak de afgrond in gedacht. Toch zag ze er die dag zo goed uit dat ik ondanks haar weemoedige stemming besloot om niet verder te peilen naar de diepte van de afgronden, want ik wist dat het schietlood in een mysterieuze mist zou verdwijnen waarvan wij beiden, over de rand van de dag gebogen, alleen maar het begin van het touwtje zouden kunnen zien. Ik nam een foto van het boek en boog mij over haar pas geschilderde schilderijen. De olieverf was nog niet opgedroogd. In gedachten stak ik een sigaret op en blies de rook langzaam uit. Toen ik naar buiten stapte reisde de zin met me mee en telkens als ik aan haar denk, denk ik in afgronden. De zin als een verbindingsteken tussen haar en mij. Een woord als een koord over de afgrond gespannen, waarover we, balancerend en wiebelend, heen en weer lopen. We hebben ons de afgrond ingedacht. Het is hilarisch. Een kloof in de ruimte. Waar zonder woorden niets bestaat. Behalve het niets, als een dof gemis.

Tijdens het vertellen van mijn laatste verhaal had M een eigenaardige blik in de ogen gekregen. Haar kauwgom kauwende kaken waren stilgevallen en voor ze kon vragen of ik niet een beetje over de rooie begon te raken zei ik dat alles opperbest ging. Beter kon het niet. Althans niet op dit moment en wat was het leven anders dan een aaneenschakeling van momenten? De afgelopen week had ik een marathongesprek van acht uur met een vriend die net terug was van een verre reis. Hij was vertrokken in een zwart pak van Dries Van Noten en stond in hetzelfde pak, waarop geen vlekje of kreukje te bespeuren viel, een jaar later weer in de stad. De dag erna interviewde ik Lucienne Stassaert. Tijdens het zeer geanimeerde gesprek bleef de dichter mijn glas volschenken. Toen ik wilde vertrekken en niet goed meer wist waar ik de opnames had gelaten haalde ze een pak crackers uit de kast, die we samen verorberden. De kruimels vlogen in het rond. Bij het afscheid kreeg ik een schilderij en het manuscript van haar nieuwe dichtbundel cadeau. Thuis legde ik het manuscript boven op de stapel nog te lezen manuscripten om er de volgende ochtend meteen werk van te maken. Het schilderij hing ik boven mijn bed. Ik schreef twee essays: De onkreukbaren en De edelmoedigheid van de dichter. Ondertussen had ik ook Oppenheimer en Barbie gezien. Alle dagen een roze bril en roze kleren gedragen. ‘s Avonds kookte ik zoals elke avond voor L, ook al wist ik dat L nooit zou koken voor mij, niet omdat L het niet wilde, maar omdat L het niet kon. L kon gelukkig wel eten. Anders was hij al van honger omgekomen en was de mensheid voor eeuwig verstoken geweest van de meesterwerken die hij zo goed restaureerde dat ze beter waren dan de oorspronkelijke versies zodat geen enkel museum ze nog wilde hebben omdat er aan de echtheid getwijfeld werd. Maar wat was echt en wat was fake, in het licht van elke regenachtige dag? Ook gaf ik de mussen in de dakgoot, en de kat van Y en Z, de buren, te eten. De Siamees kwam iedere dag voor het venster staan en keek miauwend naar binnen tot ik haar op de vensterbank wat tonijn uit een blik presenteerde. Ze liet me haar crèmekleurige vacht strelen tot het schoteltje leeg was. Dan sprong ze van de vensterbank naar binnen, vleide zich neer op de sofa en lag de rest van de dag, af en toe zwiepend met haar staart, te soezen en te spinnen. Als ik haar wilde buitenzetten begon ze te krabben en te blazen. De Siamees ging pas naar huis wanneer het haar beliefde. De volgende dag stond ze weer voor het venster te miauwen en gaf ik haar wat te eten zoals de mussen in de dakgoot en L die anders niet uit zijn restauratieatelier kwam, behalve om te slapen.
Op advies van Q, een andere vriend des huizes, begon ik tussen de schrijfsessies en bij wijze van ontspanning hier en daar wat te poetsen. Sommige meubelstukken had ik al een tijdje niet meer verplaatst omdat ik altijd dacht aan wat Susan Sontag (Amerikaanse auteur, filmmaker, filosoof, docent en politiek activist) over het verplaatsen van meubelen en het schrijven had gezegd: Writing is a little door. Some fantasies, like big pieces of furniture won’t come through. Terwijl ik dus de schrijfkamer stofzuigde viel mijn oog op een dichtgeklapte tafel die al meer dan tien jaar tegen de muur stond. Ik trok de tafel opzij, van de muur weg, en zag een spin traag over de vloer kruipen. Spinnen kunnen zich meestal niet snel genoeg uit de voeten maken eens hun schuilplaats is ontdekt, maar dit dier was helemaal anders dan de doorsnee huisspin. Het bewoog zich amper voort. Het leek een oog te hebben en straalde een soort droefheid uit. Ik dacht aan de tekeningen en sculpturen van de Frans-Amerikaanse kunstenares Louise Bourgeois. Dit was een Louise Bourgeois spin. Dit oude zichzelf voortslepende, dunne exemplaar zag er hoogbejaard uit. Dat het dier zich zo lang in mijn nabijheid, op twee meter van het bed waar ik al tien jaar onder een muskietennet sliep, in leven had weten te houden, was in zeker zin aandoenlijk. Het muskietennet moest er voor de spin als een gigantisch web uitzien, waaronder iets log lag te slapen. Maar voor die gedachten goed en wel tot mij waren doorgedrongen had ik haar al opgestofzuigd. Onmiddellijk na mijn impulsieve daad kreeg ik wroeging. Ik had een zwak en bejaard dier gedood. Dat was niet nodig geweest.
Dit alles vertelde ik aan M, omdat ik mij erg schuldig voelde sindsdien, en maar niet begreep waarom ik die ene bejaarde spin gedood had, terwijl ik honderden andere, nijdige, afzichtelijke monsters, het leven heb gered door ze in een bokaal te vangen en buiten te zetten. Het was niet te bevatten, ik kon er niet meer van slapen. M, die in Chicago opgegroeid was, had mij lang aangekeken en vertelde toen een verhaal over een gedetineerde die tien jaar in een cel van 3 op 4 meter gevangen zat en een spin als huisdier hield. De band met de spin was zo hecht geworden dat toen een medegevangene de spin van zijn eigenaar had gestolen, er tussen de gevangenen een gevecht op leven en dood uitbrak. De eigenaar sloeg zijn celmaat de hersenen in en zijn gevangenisstraf werd met enkele jaren verlengd. Ik vroeg haar wat er met de spin was gebeurd. M dacht dat ik maar eens wat frisse lucht moest scheppen. Ik deed wat M me opdroeg omdat zij uit Chicago kwam, een goed stel hersenen had van al dat kauwen, en veel beter wist hoe het plots de verkeerde kant kon opgaan, maar ondertussen sleepte de spin zich verder, een web wevend, waarin ze mijn gedachten tijdens slapeloze nachten gevangen hield.
(Bij deze tekst zou een afbeelding van de spin van Bourgeois goed gekozen zijn maar omdat ik die nog steeds wat angstwekkend vind, leek een foto van Susan Sontag waar ze aan een tafel zit, die vermoedelijk door geen enkele deur kan, een betere optie.)

Susan Sontag. Photo by Jill Krementz

Louise Bourgeois
Arch of Hysteria 2000 with, from left, Fairy Dressmaker (1963), The Mirror (1998), and Lair (1986) at Galerie Karsten Greve, in Köln Skuptur
Het was zeven uur. Ik nam mijn jas en bracht snel wat mascara aan. In gedachten probeerde ik me voor te stellen hoe de avond zou verlopen. Na afloop van het optreden zouden we ongetwijfeld iets gaan drinken. Tegenover De Studio bevond zich Den Boer van Tienen, het stamcafé van Bruno, gelegen aan het Mechelseplein, in het hart van de stad. Ik zag mezelf er na een vermoedelijk feestelijke avond met het uitgelaten gezelschap binnenstappen, want waar anders zou je na een optreden in De Studio naartoe gaan?
Aan de tafel waar ik Bruno vorig jaar in juni voor het laatst had gezien, zou vanavond natuurlijk een onbekende persoon zitten, of nog erger, niemand. Onze laatste ontmoeting op het Mechelseplein was me lang bijgebleven. Ik had hem uitbundig begroet en zag dat hij om de een of andere reden rood aan liep. Dat had ik de voorbije dertig jaar nog nooit gezien, Bruno die rood werd in zijn gezicht.
Toen Marti en ik hem enkele maanden later in het ziekenhuis bezochten, werd het mij duidelijk: hij moet het toen al geweten hebben dat aan onze dagen op het plein van de wereld een einde was gekomen. Ogenschijnlijk, want telkens wanneer ik langs het plein fiets, zie ik Bruno daar zitten, La fin des certitudes van Ilya Prigogine bij de hand, de rook van zijn sigaret uitblazend, een koffie of een pintje, naargelang het tijdstip van de dag, filosoferend met een van zijn duizenden vrienden, elegant flirtend met het leven. De altijd nieuwsgierige en ondeugende blik op een ongekende, nog te schilderen verte gericht, het Warholwit haar. Zijn Cheshire Cat-glimlach zweeft me nu via een ander kanaal tegemoet.
Al die beelden gingen door mijn hoofd en terwijl ik verder in gedachten verzonk, besefte ik dat ik nergens kon gaan zitten, omdat er gewoonweg niet genoeg stoelen waren voor al het gemis dat ik die avond voelde. Uiteindelijk zou ik bij het verlaten van De Studio tegen het gezelschap moeten zeggen dat ik weg moest om een trein te halen. Ze zouden het terecht niet begrijpen want waar zou ik om middernacht nog heen gaan. Ik zocht mijn glazen muiltjes en bedacht dat je soms alleen nog het sprookje moet zien te redden, als de werkelijkheid verloren is gegaan. Tranen sprongen in mijn ogen, mijn mascara liep uit en ik keerde — nog niet eens vertrokken — met Bruno terug naar huis.
(Voor Bruno Sluydts, kunstschilder, 1956-2022)

LLS Paleis 2011 (Foto: Kris Vanhemelrijck)
I
Ik legde mijn hand op het hart van de wereld en voelde hoe de tijd wegtikte. Behoedzaam
ging ik de deur uit, het hart klopte steeds sneller en ik was bang dat het zou barsten. Onderweg
zwaaide ik naar de hospita die het ijzeren traliehek van de laatste houten liftkooi in het oudste
gebouw van de waterstad, piepend en schurend dichttrok.
Zij zwaaide terug, daarom hield ik van de wereld zonder of met een wegtikkend hart,
een hand die ergens een deur open en dicht deed, zonder ooit te weten waarom.
In slow-motion liep ik door het park waar moeders en au-pairs met uitgelaten kinderen en
honden in hun kielzog aan de speeltuin samen kwamen en een cederboom sinds
tweehonderd jaar de ingang bewaakt.
De hemel scheurde mijn blik open. De zon wierp haar netten uit en strikte het hart van de wereld als een klein, wild dier.
II
Gans de nacht verloren gelopen, gans de nacht je schaduw gezocht. De jasmijnstruik bloeide maar geuren deed hij nog niet. De pas geasfalteerde weg verdween in de hoge wolken als een condenslijn. Je geest, een landingsbaan waar geen vliegroute werd uitgezet.
III
Een koele onderstroom vloeide langs de rivier van je lichaam, een ogenblik lang twijfelde je, niet wetend wat je had gevoeld, waar het vandaan kon komen. Het blauwe uur likte de ijskristallen van je gezicht.
Venus droeg de geur van boerenjasmijn.

De trein schoof door het landschap. Ik keek naar buiten, we reisden tegen de rijrichting het landschap in. Er was geen verleden dat we achter ons lieten en geen toekomst die we tegemoet gingen. Er was alleen het zacht gezoem van de trein die ons door het landschap vervoerde. Twee zwartbonte koeien stonden, als waren ze daar voor de eeuwigheid neergezet, hun flanken haast tegen elkaar, tussen de paardenbloemen te bloeien. Het frisgroen van de boomkruinen reikte naar de eindeloze hemel. Ik ademde de bomen, de bloesems en het blauw van de lucht in. Toen viel mijn blik uit de hemel op het sluike, schouderlange haar van de vrouw wier hoofd tegen de hoofdsteun van het zitje voor mij leunde. Het schitterde in het zonlicht dat door het venster van de treincoupé naar binnen viel. Als door een vergrootglas zag ik de wonderlijke schakering van de kleuren, gebundeld in het licht. De warme tinten, het koper, het saffloer, gemengd met een weinig saffraan. De gouden draad van het haar. Een baal opengevallen korenaren. Stuifmeel, onwezenlijk licht en door de wind gedragen. Het was zo mooi dat ik de tijd van het kijken vergat, het haar abstract werd, vloeibaar als honing, gesmolten bijenwas en ik mij niet eens had afgevraagd hoe haar gelaat er uitzag. Toen de trein het station binnenreed stond de vrouw recht en trok een sepia donsjas aan. Ik sloot mijn ogen en zag het gezicht zoals ik het tussen twee stations onderweg van ergens naar ergens, op het canvas van mijn vluchtige bestaan, haarfijn, in violetblauwe schaduwen, geschilderd had.

Andy Warhol. Details of Renaissance Paintings (Sandro Botticelli, Birth of Venus- 1482), 1984
Nique screenprint on Aquarelle Cold Pressed paper
32 × 44 in | 81.3 × 111.8 cm

Snowdrop
frail and white
how softly bends
your head,
in this early haze,
of cherry flowers

Sitting at the kitchen table, sipping air through a straw, a glimpse of blue among the pink magnolia leaves, a glimpse of blue like the silk of a parachute, the face of the sky, a scent of bluebells, The glimpse of an image Spring, passing by.