
Beste broer Staf,
Twee zomers geleden zittend op de bank onder de eeuwenoude rode beuk in het park van het zorgcentrum, heb je iets hartroerend tegen mij gezegd: “De tijd dat ik bij jou inwoonde, was de mooiste tijd van mijn leven.”
Ik dacht toen terug aan de kleine slaapkamer in het ouderlijke huis waar we samen sliepen in een antieke twijfelaar..
Als oudere broer vertelde jij me bij het slapengaan over Griekse mythes en helden: Achilles, Odysseus, Theseus en de Minotaurus. Ik luisterde ademloos van onder de lakens. Je brouwde verhalen uit de boeken van Streuvels en over de iconen van Timmermans en Claes: Pallieter, Karel en de Elegast en Suskewiet.
Over Winnetou en de wonderlijke wereld van John Flanders.
Ik voelde mij veilig toen.
Geluk bestaat voor een groot stuk uit het gevoel van geborgenheid.
Een grote verdienste van het warme nest waarin wij opgroeiden.
Toen je naar het seminarie vertrok was ik 9 jaar en mijn kleine wereld kapseisde.
Wij hebben onze eigen weg gevolgd.
Maar de felle vertrouwelijkheid tussen ons is nooit aangetast. Jij liet mij toe in de kring van jouw vrienden en artistieke omzwervingen. De ganse familie genoot van nonkel Staf, zijn artistieke exploten; zijn fratsen en zonnig gezelschap.
Nachten konden oeverloos worden, gedrenkt in poëtische ontboezemingen en wijn.
Je was zo gelukkig en fier toen ik je het eerste exemplaar van ‘The Blinding Fire’ meebracht uit China. JOUW boek waarin een selectie van jouw bierkaartjes was opgenomen.
De blindheid nam toe, ‘The Blinding Fire’ werd werkelijkheid. Hoe moedig heb je dit noodlot als kunstenaar gedragen en vertaald.

Je werd tachtig en na het prachtige feest in het Museum van Schone Kunsten in Antwerpen ben je naar mij verhuisd. Vrienden en familie klaarden deze klus en construeerden een nieuwe broedplaats. Heerlijke uren hebben we er beleefd aan de ronde tafel en op de witte bank in de schaduw van de té hoge Italiaanse populier. De boom die je betastte langs zijn verweerde bast terwijl je de ruisende taal van wind en bladeren liet binnenstromen.
Iedere morgen kwam je schuifelend en blij naar mij voor een accolade.
Na zeven innige jaren moest ik je uit noodzaak begeleiden naar jouw laatste onderkomen. De tijd vergleed daar in lange, mistige dagen. Tot de ogen zonder licht, de tong zonder woorden de metamorfose naar het eindspel aankondigden.
Nu ben je echt ribbedebie.
De prins met strohoed, purperen sjaal en Afrikaanse wandelstok heeft zich niet afgewend van de lokroep der Pleiaden.
Nu komt de tijd van herinneringen, sterke verhalen, anekdotes en veel werk om alles wat je hebt achtergelaten te bewaren.
Je hebt niet te klagen.
Jouw archief zit vol met foto’s van feestjes met vrienden waarmee je eenzaamheid op afstand hield en de volle kruiken van vriendschap en kunst kwistig vulde en ledigde.
Eigenlijk ben je levenslang een ‘pastor’ gebleven, groothartig, mild, luisterend en helend. En misschien wel boven al heb je letterlijk het virus van de kunst verspreid. Met eigen werk en dat van anderen die je steunden en bewonderden.
Volgens je eigen verhaal werd je de eerste maal overdonderd door de Kosmos op een bolle akker dicht bij Puitvoet. Tijdens een nachtspel was je verdwaald en staarde je naar de melkweg en miljoenen sterren.
Die fascinatie heb je in honderden miniaturen nagelaten en vormen wat mij betreft jouw uniek testament!
Het toont de schitterende getuigenis van een mens die in de ondoorgrondelijkheid van het bestaan zijn vrijheid en bestemming heeft hervonden.
Laat ons daarom genieten zolang de lente duurt.
Raf
15 Oktober 2021

Lieve Tovenaar,
Hoe vaak heb ik je zo niet aangeschreven sinds we elkaar begin jaren negentig in het jazzcafé The Blue Moon leerden kennen. Ik had net mijn studio geschilderd, jij vroeg of ik al een kunstwerk had om aan de muur te hangen. Ik woonde nog maar pas in Antwerpen en had nog niet eens vrienden gemaakt. Ik zie je nog de deur uitgaan, om even later uit je atelier in de Graaf van Hoornestraat, met die prachtige lino, To heavy blues, onder je arm terug te komen. In het geroezemoes van The Blue Moon verstomden toen de dingen zoals in Van Gogh’s nachtcafé en kreeg ik mijn eerste kunstwerk van jou cadeau.
In werkelijkheid kwamen die avond de negen muzen samen, en werd mij voor de rest van mijn leven een onvoorwaardelijke vriendschap aangereikt.

Het was het begin van een grootse, verrijkende en onvergetelijke tijd. Als kunstenaar was je verbonden aan galerie de Zwarte Panter van Adriaan Raemdonck. Je nam me mee naar de vernissages en de zondagse bijeenkomsten in de bar van de Zwarte Panter. Ik leerde er alle vrienden kennen van de kunstenaarskring waarin je was opgenomen. Het waren niet de minste, een prachtige groep gelijkgestemden, die hetzelfde doel nastreefden, namelijk de muze dienen. Iedereen, al wie jou kende droeg je op handen en je had voor elk van hen een bijzondere betekenis. Je begeestering, je geloof in de ander, je toewijding aan de kunst en het leven, waren een voorbeeld voor ons, voor sommigen letterlijk van levensbelang.

Enkele weken geleden vond ik als bij toeval een reeks kaartjes terug waar ik fragmenten van een gesprek had genoteerd, dat eind jaren zeventig tussen jou en de schilder Jan Cox met wie je bevriend raakte, na diens terugkeer uit Boston, had plaatsgevonden. Jan Cox verbleef in die periode in het Koekoeksnest, waar hij voor de behandeling van een depressie was opgenomen. Iedere zaterdag ging jij hem tussen half drie en drie uur bezoeken. Jan Cox stond dan al voor het venster op jouw komst te wachten. Tijdens een van die bezoeken vertelt Cox jou dat hij ‘achter de horizon wilde verdwijnen’. Jij, die de betekenis van die woorden, of eerder, de bekentenis, maar al te goed begreep, antwoordde vanuit je feilloze mensenkennis, ‘Goed Jan, maar voor je verdwijnt kan je toch nog een portret van mij maken, en, wanneer kom je naar huis Jan, om het portret te maken?’ Een week later, de eerste zaterdag na zijn thuiskomst begon Cox aan het portret van Staf, het werd uiteindelijk een reeks van 49 portretten van de Antwerpse vrienden en kennissen. Jan Cox was er weer bovenop.

Staf De Smedt en Jan Cox, Antwerpen 1975 (foto uit eigen archief)
Jouw aanwezigheid was een ankerpunt in de Scheldestad. Hoe we ook dwaalden en verdwaalden, er was altijd de zekerheid dat jij ergens was. We wisten waar we je konden vinden; overdag in je atelier en tegen de avond, nadat je van de Academie van Lier terugkwam, waar je les gaf, zat je meestal nog in Den Artist te tekenen en te dromen met de grandeur van de echte meester.

Staf, door Walter Goossens

Staf, door Fred Bervoets, 1974 olie op canvas 100 x 80 cm

Staf, door Marc Kennes, 1995, pastel 90 x 70 cm

Staf, door Kris Vanhemelrijck, 2021, potlood op papier 15 x 10 cm
Ook nu ben je nog steeds in het straatbeeld aanwezig. Als ik door de Predikherenstraat aan de Kloosterstraat loop, en voor het beeldhouwwerk ‘De Indiaan’ van Wilfried Pas blijf staan, zie ik niet enkel de beeltenis van Black Eagle, maar jouw beeltenis; het beeld werd door Wilfried Pas en zijn vrouw Vera Candael naar jou gemodelleerd. Zo sta je ook als hoeder van de aarde, voor altijd, vereeuwigd in de stad.

Je was de sterrennacht boven het museum, en onder de maan de gele lichtjes van café Patine, er recht tegenover, en de lichtjes boven en naast de rivier, de lange rivier en de uitgelezen wijnen, de plechtig voorgedragen gedichten, luister…
Mijn vriend vis is rood met vinnen van oranje Hij droomt mijn woord in stilte tot het nieuw openspat in mij Al wat stil en rood is mijn vriend vis. Vincent Gij verschildert geel verdriet tot zonnebloemen waarachter sterren gloeien op ultramarijn Zonnen verschroeien korenvelden Het nachtcafé bloedt rood Vingers voelen de mistral in het bed der lege stoelen Kreten van kranken omwoelen gangen van het lustoord Saint-Rémy.

Hoe dikwijls schoven we niet mee in je kano naar zee langs ‘Den Hopper’ langs de ‘Chatleroi’ of ‘Café de Paris’ …de honderd gedichten onwaarschijnlijk mooi met een ondeugende tinteling in je ogen en een glimlach onder je hoed met de honderd kaarsen.
En…dan de geïmproviseerde reis met Julien Schoenaerts, Marc Kennes en je toenmalige geliefde Sabine, naar het graf van Van Gogh in Auvers-sur-Oise. Julien die in het holst van de nacht op de trappen van de Place des Moineaux van Pontoise van Gogh’s broer Theo aanriep. Of was het ‘Raf’? Een echo die de nacht en ons wezen doorkliefde. Achter de vensters gingen de lichten aan. Als kleine stipjes zaten we roerloos in de eeuwigheid van het moment. ‘Cold shudder’ zei je, toen we ons dat wonderlijk ogenblik later in Antwerpen ontelbare keren opnieuw voor de geest haalden.

Staf was All That Jazz. Come on why don’t we paint the town? In al zijn prachtige lino’s, litho’s en etsen. Een muze aan al zijn vingers waar tussen een kalligrafische pen, zwierig en sierlijk…De geur van inkt, olieverf terpentijn and white spirit.
De zalen van de musea kon hij doorwandelen en de schilderijen bewonderen en omgekeerd eender wanneer
hij kon dwalen doorheen zijn geheugen en genieten van zijn lievelingskunstwerken.
In zijn eigen kunst was hij een mysticus, evenzeer in zijn gedichten en in zijn kosmos waar het einde van zijn tijd samen vloeit met het einde van alles daarom schuiven de maan en de man…
To heavy blues gisteren, vandaag en morgen…maar ook, wat een immens geluk dat we jou mochten leren kennen. Goede reis lieve tovenaar, we zien elkaar tussen de sterren terug.
Daisy, 15 oktober 2021

Toetanchamon Toe dan Amon mijn kind leid mij naar het oud Egypte want ik lijd het zelden verdriet Duizend oude pijnen bouwen piramiden en dekken farao's gouden klacht Het is nacht Ik geloof niet in de macht van adelaar en slangen zijn niet heilig Alleen de vruchten van het zand zijn veilig en aan de Nijl het riet in uw ongerimpeld licht Laat mij schrijven vruchtbaar in de grond trouwe papyrus over steengewonden stilte van uw sfinx staren in de wortel van de tijd Dan kunnen eindeloze woestijnen toedekken deze wilde erosie.

Eurydice Mijn handen als zwervende vogels verzamelen dromen in uw haren van volkomen stilte Gij slaapt in uw naam Paarse sterren kleven uw mond Mijn zangen jagen hartstocht door de nacht Ik wacht.
(Gedichten uit de bundel Mijn vriend vis is rood. Voorgesteld ten huize Philippe en Magda Baekelandt op 2.10.2000 Een initiatief van de vrienden van Staf De Smedt)