„I believe that nothing can be more abstract, more unreal, than what we actually see. We know that all we can see of the objective world as human beings, never really exists as we see and understand it. Matter exists, of course, but has no intrinsic meaning of its own, such as the meanings that we attach to it. Only we can know that a cup is a cup, that a tree is a tree…“ —  Giorgio Morandi

🐾

De omslag van Het boek der rusteloosheid, het magnum opus van Fernando Pessoa(1888-1935) dat ik tijdens omzwervingen altijd bij me droeg, leek met hetzelfde pigment gedrukt als waarmee Giorgio Morandi (1890-1964) de aquarel Paesaggio (Landschap) in 1959 in Grizzana had geschilderd. De twee mosgroene huizen uit de reeks ‘Casa della Sete’ (Huizen van de dorst) waren wazig en met veel water en weinig verf neergezet. De lijnen vloeiden uit in het niets, zoals de dagelijkse, poëtische bespiegelingen van de Portugese dichter. Het meesterwerk van de hooggevoelige en onwereldse dichter, zou als een literaire blauwdruk van Morandi’s werk beschouwd kunnen worden. Maar ik vermoed dat Morandi het werk van Fernando Pessoa niet kende. Op zijn nachtkastje lag het boek Saper Vedere (Kunnen zien) van Matteo Marangoni (1876-1958), de kunsthistoricus die tijdens de restauratie van de Bacchus van Caravaggio ontdekte dat de afbeelding van het klein hoofd in de reflectie van de karaf wijn, het zelfportret van Caravaggio was — en een verrekijker. Toen zijn vriend en kunstcriticus Cesare Brandi (1906-1988) hem in zijn buitenhuis bezocht en de verrekijker zag liggen waarmee de schilder vanuit zijn ateliervenster het landschap bestudeerde had hij het gevoel een geheim geschonden te hebben. Maar voor Morandi was het mysterie een kwestie van observeren en de juiste afstand tegenover zijn onderwerp te vinden. Hij paste toe wat hij bij Marangoni gelezen had, die zich tijdens het schrijven van zijn boek op een aantekening van Leonardo da Vinci had geïnspireerd. Da Vinci noemde het concept van de visualisatie ‘sapere vedere’ (weten hoe te zien). Een proces dat uit twee elementen bestond: iets goed genoeg kennen om het uit het hoofd te visualiseren of te tekenen, en vervolgens een diepgaand begrip van het onderwerp ontwikkelen door er al tekenend de essentie van te onthullen waardoor nieuwe ideeën en creaties konden ontstaan.

Wie weet hoe lang Morandi naar de huizen gekeken had voor hij ze, in een oogwenk, had neergezet.

Ik nam de verrekijker en speurde door het raam van waaruit Morandi de Huizen van de dorst gezien had het landschap af. De huizen zouden zich op een berghelling bevinden die hij precies vanuit het raam in de verte kon zien staan. Ik schoof met mijn voeten over de vloer maar kon in de met was geboende planken geen spoor van zijn voetafdrukken terugvinden. Sinds 1996, na de dood van zijn jongste zus, waren in het huis alle dingen, tot het kleinste stofje, op dezelfde plaats blijven liggen. De grijze fiat 850 stond in de garage te blinken alsof hij net gewassen was, klaar om te vertrekken, alleen nog even de sleutels zoeken. Vijftig jaar bracht Morandi hier de zomers door, in het gezelschap van zijn drie ongehuwde zussen, Anna, Dina, Maria Theresa, en Pluto een loebas van een hond die hij nooit geschilderd heeft, en waar nergens een foto van te vinden was. Maar wat een leven! Nooit meer koken, afwassen of boodschappen doen, iedere dag schilderen, roken (Morandi rookte vijf sigaretten per uur), gaan en staan waar en wanneer je maar wilde, bij nacht en ontij met de wilde dieren door de verlaten heuvels van de Apenijnen zwerven zonder je ooit zorgen te hoeven maken dat je lastig gevallen werd, en met slechts het geblaat van een kudde schapen op de achtergrond. Als de mogelijkheid bestond om in een volgend leven terug te keren als iemand anders, dan zou ik graag als Giorgio Morandi terugkomen en hier in Grizzana herboren worden.

Op het dressoir stond, tussen enkele andere flessen, de grote gecanneleerde witte fles die vanaf 1916 regelmatig in zijn stillevens gebruikt werd en steeds terugkeert, als was het een muze, geschilderd naar een levend model, voorbij de naaktheid van haar wezen. Ik vraag aan de suppoost van het museum of ik de fles mag lenen en beloof haar later terug te brengen. Zonder de blik van zijn gsm op te richten knikt hij me toe. Ik neem de witte tulbandfles van het dressoir, blaas het stof eraf en vul de dikbuikige kruik aan de enige kraan waar nog water uitkomt. Van onder de rand van Morandi’s zwarte hoed die ik bij het buitengaan opzet, zie ik de wolkenloze blauwe lucht en prijs me gelukkig dat ik de zomer kan doorbrengen in de rustige nabijheid van de schilder die over de gave beschikte in de lijnen van zijn landschappen te kunnen verdwijnen. Wat voor een man die boven alles en iedereen uitstak, een haast dwingende opdracht geweest moet zijn. Voortdurend en onverstoorbaar reikend naar het oneindige. Elke fles, kan, kruik, ieder potje tot aan de rand gevuld met zijn dorst. 

Het was veertig graden Celsius. De zeventig soorten groen, waarvan de schilder beweerde dat hij ze alleen in het landschap van Grizzana kon zien, waren vroeger dan andere zomers beginnen te verdorren, alsof in volle zomer ineens de herfst was ingetreden. De bedding van de Po had nog nooit zo laag gestaan, radeloze boeren begonnen uit de zijrivieren illegaal water te pompen om hun risottovelden te besproeien. De strijd om water was begonnen maar ik wist toen, een sigaar opstekend in het grote niets, nog van niets. Buiten het koeren van de duiven, een geluid dat in dit landschap vanuit een andere dimensie leek te komen, het diepste wezen van de dingen bereikte en dan weer verdween, was er volstrekt niets te horen. De stilte trilde van leven en verwachting, een wachten op iets dat nooit zou komen, op dit middaguur, wanneer de zon in het zenit stond en de luiken van de huizen in het dorp gesloten werden, behalve de luiken van het huis van Giorgio Morandi. Een kurkdroge stilte die na een lange en intense aandacht in de geest een vacuüm ruimte trok, als bij de uitkomst van een koan. Het zware vleugelgeklap van de opvliegende duif. Een leegte waarin plots het geblaf van een hond weerklonk. Ik doofde mijn sigaar en haastte mij met de fles onder mijn arm, in de richting van de huizen van de dorst, de heuvels in. Een zwarte rookpluim kringelde in het westen boven de bossen.

De hond stond in het midden van het dal aan één stuk door te blaffen. Het blaffen was net geen gejank. Ik wist niet of hij uit radeloosheid, woede of ongeduld blafte, of alles tezamen.  Zijn geblaf scheurde de stilte als een linnen doek en klonk alsmaar schriller alsof zijn stembanden op het punt stonden het te begeven. De temperatuur overschreed de veertig graden, de schapen lagen op hun zij in het dorre gras en schenen zich nergens meer om te bekommeren. Ik speurde met de verrekijker het dal af maar zag niets dat onrustwekkend had kunnen zijn. Alleen de rookpluim in het westen en de wind die de geur van brandend eikenhout meevoerde. Toen de hond mij zag naderen begon hij, als werd hij dol, rond te tollen. Ik liep verder het dal in, zette de schapen op hun poten en hurkte naast de hond die met zijn leiband aan een stalen haak in de grond vastgebonden lag. De halsband snoerde zijn luchtpijp dicht. Het schuim stond op zijn bek, wie wist hoe lang hij in deze hitte vastgeketend te blaffen stond? Ik goot wat water in de kom van mijn hand en voor ik er erg in had was de fles leeg. Toen ging hij liggen, stak zijn kop in de lucht en begon te huilen. De schapen die nog maar net op hun poten stonden keken verschrikt op. Ik streelde de loebas over zijn ruige kop waarna hij zo onbedaarlijk begon te janken dat ik van ontzetting onder de mat van het gras had willen kruipen. De lucht kleurde verbleekt geraniumrood aan de horizon en voor het eerst die dag begreep ik wat er op ons afkwam en wist helemaal niets te bedenken. Het werd zwart voor mijn ogen, het Paessagio van Morandi waar ik dagen naar gekeken had, was nog slechts een herinnering, geen zeventig schakeringen van groen zoals de schilder had gezien, maar zover mijn blik reikte, een brandend landschap, een naderende zee van vuur. Berustend in het lot en verlamd van angst legde ik mij naast het dier neer, en begon met mijn neus in de lucht, luid met hem mee te janken. Zo zaten we op die heuvel tussen de schapen die, bijeengedreven door het gehuil van mens en hond geen kant op konden, tot diep in de nacht blaatten, tot het vuur ging liggen, de hond van uitputting neerzeeg en ik hem eindelijk van zijn touw kon los knopen, en aan de horizon De huizen van de dorst, als gapende monden hun mosgroene deuren en luiken openden en de schilder van Pluto, uit zijn kannen, kruiken en flessen (maar nooit meer aan onze aandacht) ontsnapte en als een opvliegende, groene vlek aan het open venster verscheen. Alles weer stil werd, als was er buiten het laven van de dorst van de hond nooit wat gebeurd.

Afbeelding Cat 19. Paessagio (Landschap), 1959 Aquarel op papier, 16 x 21 cm. Gesigneerd aan achterzijde ‘Morandi’. Privécollectie. (Giorgio Morandi – Een retrospectieve, Maria Christina Bandera. © 2013 Silvana Editoriale. Bozarbooks)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s