Speaking Birch_154056

 

Als een onontcijferbaar teken aan de herfstgetinte okeren wand, had ik week na week, de golven uit mijn Venetiaans roodgekleurd haar zien verdwijnen. Haren die nooit terug zouden komen, vielen tijdens het kammen op de witte tegels van de badkamer, ontworteld en naderhand overal in de woonvertrekken verspreid. Toen mijn moeder mij na het laatste bezoek belde met de boodschap dat ze ’s avonds overal had moeten stofzuigen omdat het tapijt en alles eromheen, alle plaatsen waar ik had rondgelopen, vol haren lagen, begreep ik dat er een oplossing moest worden gezocht. Ik was er erger aan toe dan een hond in de rui. Uit een krantenbericht dat recentelijk was verschenen, meende ik mij te herinneren dat de Brechtse Trappistinnen een wondershampoo hadden gebrouwen. De shampoo, op basis van Westmalle Trappist Dubbel, scheen een balsem voor de haren en je kreeg er volgens de abdis, zuster Katharina, ook nog krullen van. 

Ik klapte de schelp van mijn laptop dicht en vertrok om het haar van mijn hondenziel met deze ambrosia te redden. Een half uurtje later stond ik in de sobere, moderne winkel, gelegen in een voorportaal van de immense abdij, omringd door uitgestrekte landerijen, weilanden en vruchtbare heidegrond. Een nooit eerder gezien aantal eikels, vroeg gevallen door de hitte van de afgelopen zomer, lag langs de oprijlaan en onder de bomen in tapijtjes bijeen, paddestoelen met rode hoeden schoten tussen de grassprieten even ongebreideld en onstuitbaar uit de grond, de herfst lag er voor het rapen. Een van de kloosterzusters die zich met de verkoop van de producten bezighield kwam mij, anders dan in de muffe wereld van de winkelketens, met een frisse welwillendheid tegemoet. Een levend bewijs van de werkzaamheid van hun producten. ‘Je haren zullen er hoe dan ook wel bij varen,’ verzekerde ze mij. Over mijn ziel sprak ze niet. 

‘Vroeger waste mijn moeder ons haar altijd met bier, zo behielden de papillotenkrullen veel langer hun vorm. Het is in feite niets nieuws.’ Ik keek tersluiks naar het dikke zwarte haar dat halverwege haar kruin onder het zwaluwkapje zat weggestoken. Ze had ‘een goede draad’, zoals dat heet. Ik moest de geur maar eens proberen. Ze duwde mijn handen in een porseleinen kom met licht verzeept water en liet een paar dikke druppels van de shampoo in mijn handpalmen vallen. Ik wreef de gouden emulsie open en rook aan het licht geparfumeerde schuim. Een oude wereld waarin moeders het hoofd van hun kinderen met bier en papillotten bewerkten ging terstond voor mij open. Het goud was verpakt in een beugelfles van 33cl en bevatte 10 procent Westmalle Dubbel. In mijn brein begon iets rijkelijks te gisten. Ik neem ineens een kratje mee dacht ik, dat gaat er met Kerstmis zo door.

De Trappistinnen produceerden al sinds 1964 afwasmiddelen, kaarsen en zeep en hielden daarmee een lange traditie in stand. De ongeschreven regel luidde nog steeds dat ‘je pas een echte kloosterling bent als je kan leven van het werk van je eigen handen.’ In de drie verzorgingslijnen, stijlvol uitgewerkt in zwart en wit, zoals de kleuren van hun hemd en overjurk, waren zowel shampoo, bodylotion, douchecrème als handzeep te verkrijgen. Kwaliteitsvolle fairtrade producten op basis van lavendel, aloë vera, heidebloemen, rode jeneverbes en goudsbloem. Allen voorzien van de merknaam Trapp, handgeplukt uit hun eigen tuinen.

Nadat ik mijn aankopen had afgerekend, vroeg ik de zuster of het domein toegankelijk was. Haar armen, vlerken in een zwarte-witte hapijt, openden zich weids. ‘Je kan van hier tot in de heide wandelen.’ Gods wegen waren even onmetelijk als ondoorgrondelijk. Een decennium lang door lesgevende zusters opgevoed, die zich bijeen gepropt in een Dafje of naargelang het aantal kinderen dat naar school moest worden gebracht, in een aftandse, geblutste stationwagen verplaatsten, bleek mijn nieuwsgierigheid voor de levenswijze van kloosterlingen in de huidige tijd, geheel intact. Bovendien waren kloosters nog steeds oorden van de stilte en inkeer waar ik als stadsbewoner een chronisch gebrek aan had. Meestal werd ik in die staat van nood door iets buiten mezelf vanzelf naar een bepaalde plek gezogen, zonder een idee te hebben waaruit de aantrekkingskracht van die plek precies bestaat. Soms was het iets doodgewoons als een berkenboom die me vanuit de plek waar hij stond, als een soort godheid riep.

 De Brechtse heide bleek een krachtplaats van de natuur te zijn. Een magische plek, waar druïden, geesten, elfen en andere efemere wezens onzichtbaar rondwaarden. Buiten verraste mij opnieuw de hoeveelheid eikels die in de tuin en de oprit van de abdij donker gewelfde tapijtjes vormden. Ik wilde mijn schoenen uitdoen en er met mijn blote voeten overheen lopen, maar zag langs de boog van een kloosterraam een van de bewoonsters voorbijlopen en bedacht dat dit bij een eerste bezoek enigszins ongepast was. Langs een van de zijmuren die de abdij omsloot probeerde een man met een konijn onder de arm, over de omheining in de kruidentuin te klauteren. De omgeplooide tippen van zijn schoenen schampten af van de natuurstenen muur. Na enkele pogingen gaf hij het op en liep met het konijn langs de poort die al die tijd open stond, de kloostertuin binnen. 

 Ik stapte het weiland in en liep naar de witte berk die achter de abdijtuin eenzaam in het landschap groeide. De shampooflesjes klingelden in de bruine papieren tas lichtjes tegen elkaar. De ruimte schuimde. Toen ik voor de berk stond drukte ik mijn handpalmen tegen de met mos begroeide witte bast en liet mijn gewicht in de armen van de boom vallen. Licht als een wilgenkat aan een tak voelde ik meteen een innemende kracht. En meende een zacht gezoem te horen. Een energie die vanuit de aarde doorheen de boom stroomde, rond de takken en het gebladerte hing en waar geen thermometer voor bestond. Misschien alleen gevoeld kon worden met een seismograaf voor de zintuigen, op scherp. Aan de rand van het bos, zag ik twee paarden elkaar achterna galopperen, hun staarten zwiepten in de lucht. Zonder ergens anders aandacht aan te besteden bleef ik naar de paarden kijken die in de weide aan de horizon als in een soort dans, achter elkaar draafden. Ik hield mijn handen tegen de berkenbast en voelde de stam traag voor mij uit schuiven. De weide was afgezet met een lint, maar de bewegingsvrijheid van de dieren op hun afgeboorde strook, trof mij als een diep gemis. Het bovenste deel van berk waartegen ik volop leunde schoof in de ruimte verder voor mij uit, terwijl ik zelf geen millimeter bewoog. Het was een onbekende gewaarwording, een metamorfose van een hoogst, immateriële soort. Zonder dat hij zijn wortels verplaatste, was er iets in de boom dat in de ruimte verschoven was of verschoof slechts de ruimte het bovenste deel van de boom? Voorzichtig haalde ik mijn handen van de berk en liet mijn armen in een slingerbeweging naast mijn lichaam vallen. 

 Vier eeuwen lang, van 1050 tot 1450, werd de bast van deze boomsoort door de inwoners van de stad Novgorod, tweehonderd kilometer ten zuiden van Sint-Petersburg, gebruikt om teksten op te schrijven. Dit ging van juridische en literaire teksten tot dagdagelijkse kattenbelletjes en liefdesbrieven. Eeuwenoude boodschappen die tot op heden, in strookjes berkenbast gekrast en door de zuurtegraad van de bodem geconserveerd, uit de Russische klei naar boven blijven komen. Jos Schaeken, docent Slavische en Baltische talen en expert in de Berestologija of Berkenbastkunde schreef er een boek over: ‘Voices on Birchbark’. Een hoogstmerkwaardig, uniek boek dat voornamelijk geënt is op het jarenlange onderzoekswerk van zijn Russische voorgangers waarvan ‘Het Oudnovgorodse dialect’ van Andrej A. Zaliznjak, een boek uit 2004, de essentie van de Berestologie bevat. Helaas is dit bronwerk enkel in het Russisch verkrijgbaar. 

 Ik nam nog enkele foto’s van de boodschappen producerende berk en wandelde terug, zonder te kijken wat ik gefotografeerd had. Pas wanneer ik thuis was en de foto’s van de berk bekeek zag ik wat er gebeurd was. Peinzend en turend in de spleten en kieren van mijn dichtgepekt wezen, begreep ik eindelijk dat wat zich in de ruimte vooruit had geschoven (terwijl de wortels van de boom geen millimeter hadden bewogen en de takken hun armen verder in lucht strekten) zich terzelfdertijd met al zijn kracht uit mijn onderbewuste, als uit de klei van Novgorod, naar boven had getrokken, en het onontcijferbare, door het verschuiven van de dingen, uiteindelijk leesbaar werd. 

 Uren later, lang na middernacht, besefte ik ten volle wat het was, wat het was geweest dat verschoven was, en plengde bitterzoete tranen. Gelouterd stapte ik met het heidebadschuim van rode jeneverbes dat mij diezelfde dag door een zuster, waarin verleden en heden samenkwam, cadeau was gegeven, in de plensende regen naar buiten en liet vanop de kruin van mijn hoofd, waar ooit de fontanel was geweest, tot de puntjes van mijn haren, de goudgele druppels van de wondershampoo in de regen verschuimen en bleef daar tot de ochtend wachten, om in het gloren van de dag, een nieuwe haardos te ontwaren. Uiteindelijk was ik geen ruiende hond meer, maar een wilgenkat die boodschappen verspreidde, hangend in een berkenboom.

 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s