Tessera © Vidy Roman museum

‘Alles komt goed!’ Hoorde ik hem door de telefoon zeggen. Het was iets wat voordien nog nooit over zijn lippen was gekomen. Toen ik de telefoon neerlegde wist ik niet waar hij het over had. Alles komt goed! Alsof de teerling geworpen was en er aan de schitterende uitkomst van de worp – een oog, oogluikend naar de sterren gericht – niet meer getornd kon worden. De dag raasde voorbij en het onschuldige, positief bedoelde zinnetje, dat door overdadig gebruik meestal zijn doel voorbijschoot, bleef nu als een koffieboon tussen de rest van het koffiegeruis in de molen van zinnen en uitspraken ronddraaien en ik kreeg hem niet geplet.

Waarom had hij, die zich nooit van banale uitspraken bediende, zich nu van deze onverteerbare koffieboon bediend? Wat komt er goed? Bleef ik me afvragen en waar sloeg het eigenlijk op? Was er dan iets dat hoogdringend goed moest komen? En was datgene – alles – wat zich op dat moment aan ons voordeed en onze houding daartegenover, verhoudingsgewijs niet goed, of niet goed genoeg? Moest het dan nog beter worden? Waarom was alles niet goed zoals het nu was? Ook wanneer het helemaal niet goed was of zelfs uitermate slecht, op sterven na dood?

Ik vroeg het hem maar niet. Zoals gewoonlijk zou hij dan over de stoïcijnse weg beginnen waar geen hindernis als goed of slecht beschouwd wordt. Je alleen maar moest beseffen dat je onderweg zomaar pal op je gezicht kon vallen en je tijdens de val vooral moest proberen je neus niet te beschadigen, ‘want wie zijn neus beschadigt, beschadigt zijn gezicht’.

Daar was hij erg beducht voor omdat hij een prominente, grote neus had. Die neus stond hem overigens wel. Hij had er naarmate hij ouder werd, het gezicht voor gekregen. Dit bewees eigenlijk dat alles goed kwam, en zelfs zoiets als een neus, zich na verloop van tijd aan de omstandigheden van de mens aanpaste. Net zoals drie miljoen jaar geleden de menselijke schedel een eerste, drastische verandering onderging omdat de hersenen van het geslacht Homo begonnen te groeien en het gezicht verhoudingsgewijs verkleinde, waardoor de neus, eerst twee reukholtes, om ruimte te maken voor de groter geworden hersenen, in zijn huidige vorm naar buiten werd geduwd.

Gezien de omvang van zijn neus had hij wel erg veel plaats voor zijn hersenen nodig gehad. Ik belde hem opnieuw en vroeg om mij ervan te verzekeren dat ik hem juist begrepen had, nogmaals hoe het met hem ging. ‘Goed’ zei hij ‘dat heb ik je toch net gezegd. Wat wil je nog meer weten? Scheelt er wat?’ ‘Nee hoor. Alles komt goed, toch?’ Alsof ik door het oog van de geworpen teerling naar een wereld keek die eeuwig bloesemroos bewasemd was.

2 gedachtes over “Les yeux sont faits

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s