Een boek moet je traag inademen, zin na zin, als tijdens een meditatie.
Zo zat ik dus na een turbulente dag, vol ongecontroleerde bewegingen, in- en uitademend, roerloos met het boek van Rudi van Dantzig op mijn schoot.
‘Een eeuwig opnieuw beginnen. Een persoonlijke zoektocht naar Sonia Gaskell.’
Met een diepe liefde en bewondering schetst Van Dantzig de levensloop van danseres, balletpedagoog en choreograaf Sonia Gaskell die als kind van Joods-Russische ouders na de Tweede Wereldoorlog via Parijs in Amsterdam belandt en er een van de eerste balletstudio’s opricht. Met een kleine groep van enthousiaste dansers trekt zij in de naoorlogse jaren in Nederland rond en geeft er lezingen over de geschiedenis van de dans die door haar leerlingen uitgebeeld worden. Langzaam bouwt ze een internationaal repertoire op en veel van haar leerlingen groeien onder haar hoede uit tot belangrijke dansers die zowel het klassiek romantische als het moderne repertoire beheersen.
Gaskell was erg beïnvloed door de Ballet Russes van Serge Diaghilev en gaf haar eigen lessen in de Frans-Russische stijl zoals ze het tijdens haar verblijf in Parijs bij Ljoebov Egorova (Mariinski Ballet) en de Franse choreograaf en danser Léo Staats had geleerd. In haar dansgezelschap gaf ze ook ruimte aan de creativiteit van jonge choreografen en ze was de stuwende kracht achter veel vernieuwingen in de danswereld. Met de oprichting van Balletrecital I & II en het Nederlands Ballet dat in 1961 Het Nationale Ballet werd en waar zij tot 1969 de artistieke leiding over had, ontwikkelde Sonia Gaskell de dans tot wat het hedendaagse Nederlands ballet intussen is geworden.
Het boek is tevens een poëtisch relaas van de band tussen een leerling en ‘Mevrouw’ zoals zij door iedereen werd genoemd. Met de openingszin: ’Een vrouw die schreed alsof ze nooit zou sterven’, neemt Van Dantzig de lezer mee in een werveling, een ballet blanc, dat aanvangt wanneer hij als zeventienjarige aan de deur belt van Gaskells balletstudio aan de Zomerdijkdstraat 26 in Amsterdam en eindigt op het ogenblik van haar overlijden in Parijs.
Tijdens het verloop van dit ooggetuigenverslag, laat hij Sonia Gaskell in haar zo eigen taalgebruik aan het woord en zet hiermee een levendige, door de dans gepassioneerde vrouw neer. Aan haar karakteristiek accent en haar uitspraken kan je bijna horen wie ze moet geweest zijn: ‘Ik ga wel niet met een gezonde hoofd in één zieke bed liggen.’ ‘Nee, liefje, frappé is wel niet van die borsten, frappé gaat met die voeten!’ Rudi wordt Roeti en wanneer ze tijdens de lessen haar geduld met zijn gestuntel verliest, wordt het Roeti ‘verdomme’, ‘alsof het zijn familienaam was’. De geladenheid tussen de dansers en de choreograaf is bijna tastbaar. Een knetteren dat doorheen het boek verder loopt. Ondanks Van Dantzigs blijvende twijfel of hij wel met dansen verder moet gaan blijft Gaskell hem steunen, tot hij zich als een van de belangrijkste Nederlandse balletchoreografen ontwikkelt en haar later als artistiek leider opvolgt.
Een leven naast de dans bestond er niet voor Gaskell: ‘Ik geloof, de enige mogelijkheid om het leven eeuwig te maken is die, het in een kunstvorm te gieten en dat is de grootste taak van een kunstenaar. Als het hem werkelijk lukt, een bepaalde grote belevenis of gebeurtenis in een kunstvorm om te zetten, dan is zijn leven al gerechtvaardigd’. Terecht zag ze in dat ‘je naar het onbereikbare moet streven om het redelijke te halen’. Van haar leerlingen eiste ze dezelfde inzet, een volledig en altijd voor de dans aanwezig zijn. Het idee van een privéleven moesten zij voor hun vak opzij zetten en zou door de jaren heen tot een bron van conflicten, onbegrip en verwijdering leiden. Jarenlang weigerde ze de dansers uurroosters te geven. Gaskell wilde dat iedereen steeds aanwezig was tijdens de lessen, de verdeling van de rollen bleef vaak heel lang onbekend. Het was haar manier om hen alert en bij het gebeuren te houden, maar voor de nog jonge dansers leidde het vaak tot wanhoop en uitputting.
Een eerste breuk tussen Gaskell en Van Dantzig ontstaat wanneer hij zich van Het Nederlands Ballet afscheurt en met de oprichting van het Nederlands Dans Theater een eigen weg inslaat. In het boek wordt de aanleiding van dit pijnlijk gebeuren – een nachtelijke confrontatie tussen een hulpeloze Gaskell en een delegatie van dansers die letterlijk met de voet tussen de deur in haar hotelkamer binnendringt tijdens een tournee in het Duitse Passau – uitvoerig beschreven, en is een van de meest ontluisterende passages uit het boek.
Net als collega Jaap Flier ervaart Rudi van Dantzig de afscheuring als een moedermoord. Na een jaar keert hij echter terug, omdat hij haar ‘en haar poelen van ogen’ mist, ‘die arendsblik waarmee ze dansers tijdens de les volgde, hypnotiserend en steeds het beste uit hun lichamen probeerde te halen’. Het is inderdaad die magnetische blik die ook mij ertoe aanzette iets over haar te schrijven. Er stonden nog heel wat personages op mijn lijstje waarover ik iets wilde vertellen, maar zij leefden nog en konden wachten, de doden hadden minder tijd.
Uit de brieven die ze naar Rudi van Dantzig en andere dansers schreef en op het einde van het boek vertaald worden, blijkt hoeveel ze van haar dansers hield. Toch zal de opeenstapeling van onuitgesproken conflicten en ruzies in 1969 uiteindelijk tot het definitief vertrek van Gaskell uit Het Nederlands Ballet leiden. Een doek dat op het einde van het boek treurig en bitter over haar leven valt. In een van haar brieven uit ze zich over haar diepe droefheid ‘nergens meer gevraagd te worden in Nederland, terwijl ze met niets liever dan met de dansers en de dans wilde bezig zijn’. Na haar afscheid vestigde ze zich in Parijs waar ze tot haar overlijden op 9 juni 1974 verder les bleef geven. Niettemin groeide Het Nationale Ballet door de zaadjes die zij van in het prille begin met de groep van Ballet recital I en II plantte, uit tot een gezelschap dat het academisch ballet naar het allerhoogste niveau bracht.
Tijdens het lezen kon ik me niet losmaken van die blik, wilde de zeggingskracht ervan begrijpen, alsof ik dromend tussen de struiken in een tuin, alleen op een tak, een wondere, sprookjesvogel met mensenogen ontwaarde. Ogen die de mensheid betoverden, begeleid door een uit de tuin opstijgende nooit eerder gehoorde melodie. Over haar dood heen maakte ze nog een beweging in je los.
In de witte spaties tussen de woorden zie ik steeds het beeld van een in de ruimte uitgestrekte arm, een vloeiende lijn, een energie die ergens van boven het hoofd vertrekt, als vanuit een onzichtbaar draadje, en over het profiel van het gelaat langs de hals, de schouders, de armen tot in de topjes van de vingers loopt. De sierlijkheid van een hand die naar iets reikt dat ontastbaar is. Een pas-de-deux die doorheen de golvende lijn van het boek blijft ontroeren, je vasthoudt tot de laatste pas, de laatste zin waarin Sonia Gaskell, letterlijk en beurtelings in een rol van verering, onbegrip en liefde opgetild en gedragen wordt tot zij in de ruimte verder stroomt. Het boek is niet enkel het resultaat van een zoektocht naar wie zij werkelijk was. Het is het relaas van een door de jaren heen, nauwkeurig genoteerde reeks van bewegingen, een pas na pas opgetekende choreografie. Een nooit ophoudende dans. ‘Een altijd opnieuw beginnen.’ Een ontroerende en beklijvende ode aan ‘Mevrouw’.

