Permeke 30.10.2018

 

Het was om een of andere ongrijpbare reden, of louter wegens een zeldzame, gelukkige samenloop van omstandigheden in het bestaan zelf, een begeesterde herfstdag geworden. Ondergedompeld in een goud- en koperrood sprookjesachtig licht.

Je vroeg je zelfs af of je in dit huidige klimaat nog wel een winterjas nodig had.

De memorabele dag gisteren, toen het overal stormde en er in de Ardennen zelfs sneeuw viel was van bij het opstaan al weggewaaid met de afgevallen bladeren.

De donker wordende dagen hadden plaats geruimd voor een warmte, opgeroepen door gedachten en gevoelens, en niet van deze wereld. Je adem stokte als je er aan dacht, als van iemand die heel lang gehuild had, en dan abrupt stoppen moest. Het naschokken ervan tussen de ribben bij het middenrif als bij onuitgesproken verdriet. Het bladgoud van gevels weerspiegelde in de achtergebleven regenplassen, een langzaam wegzinkende stad. O skelet!

De levenden en de doden. Je moest ze nog groeten. En zonder er verder over na te denken deed je het. Bij het binnenkomen in de Permeke bibliotheek stond een Mexicaans dodenaltaar opgesteld waar je onmiddellijk een foto van wilde maken. De aanwezigheid van de figuren en schedels in papier-maché brachten al je reizen naar Mexico in herinnering. Die begonnen waren bij het Labyrint van eenzaamheid van Octavio Paz en eindigden met een blik op de oudste varens van de wereld, waarvan je een steeltje bewaarde tussen de bladzijden in het Mexicaans dagboek van Oliver Sacks dat je van een vriend cadeau had gekregen. Daartussen bewoog zich een optocht van allerlei goede geesten. Mannen, vrouwen en kinderen in felle kleuren, die uit een hoofdstuk van De lessen van Don Juan waren ontsnapt. Alsof ze allemaal afgesproken hadden om op hetzelfde tijdstip samen te komen aan de ingang van de bibliotheek. Een adelaar vloog er in wijde cirkels omheen.

Je ging voor het Mexicaanse altaar staan en uit je jaszak nam je je gsm, die meteen op de grond viel. Je werd nog eens gek van al dat vallen. En terwijl je je bukte om de mobiel op te rapen, leek het alsof je diep voor het altaar en zijn geesten van papier- maché boog. Er kwam een meisje met amandelvormige ogen naast je staan dat bezorgd vroeg of de mobiel stuk was, maar hij deed het nog. Ze lachte opgelucht. Je knipoogde naar haar. Een ogenblik later zag je door de lens, tussen de maskers van de doden, een lachend gezicht en een wuivende hand opduiken. Je klikte en de vrouw stak haar duim op. Misschien was ze Mexicaans en bracht dit feestelijke tafereel van kleuren ook bij haar, in een korte belevenis, een overvloed aan herinneringen terug. Een en al vrolijkheid straalde ze uit. Achter jou hoorde je ook een zeer herkenbare stem. Een stem die je al lang niet meer gehoord had, maar die toch zeer vertrouwd klonk. Je had er jaren naar geluisterd, de stem die woord na woord geduldig een nieuwe taal in je hoofd had gekerfd. Je draaide je om en zag de mens die niet op je foto stond, maar hoorbaar aanwezig was: Farhan Althawabi, je voormalig docent Arabisch, die net op dat ogenblik een groepje nieuwe burgers een rondleiding in de Permeke bibliotheek gaf. Verbaasd zwaaide je naar hem boven hun hoofden. De groep week wat uiteen. Hij onderbrak zijn helder en vermoedelijk poëtisch betoog. Zo verbaasd als hij was, vroeg hij meteen: Wanneer kom je terug naar de Arabische les?

Het was lang geleden dat je nog Arabisch had gesproken. Je keek naar de nieuwsgierige gezichten om hem heen en voelde plots tot je eigen geluk, zoals in het prille begin, bij je aankomst in deze stad, dat het nog altijd de aanwezigheid was van al die verschillende culturen, de mengelmoes van mensen en talen die de leefbaarheid, de schoonheid en de rijkdom van deze stad bepaalde. En voor het eerst in lange tijd kon je je opnieuw verzoenen met je tijdelijke verblijf in deze even tijdelijke en van oorsprong mooie plek. Tenslotte wist je dat je met wondermensen als Farhan Altwabi en al de docenten die je niet kende, maar iedere dag voor een klas met nieuwkomers stonden om hen de beginselen van het Nederlands bij te brengen, je je geen zorgen hoefde te maken. De meesten zouden zich uiteindelijk ook in de nieuwe taal als in een tweede thuis welkom voelen. Ook al was het nog geen thuis maar een bibliotheek waar zij woorden kwamen ontlenen om te ontcijferen, en het kerven nog moest beginnen.

Je wilde het in die enkele seconden allemaal zeggen maar de woorden bleven in je keel steken en uiteindelijk wenste je Farhan en de nieuwe burgers heel veel succes. Toen je weer buiten stond kwamen de woorden, oeroud en sinds mensenheugenis zwervend van tent naar tent – op de dag van de levenden en de dag van de doden, op de dag van de eeuwige inburgering – toch nog uit het altaar van je mond gerold: Ahlan wa sahlan ya musafir ¡ Ahlan wa sahlan dayman. Welkom O reiziger!
.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s