20180924_201456

 

Maman nous disait : ‘Ah ! Surtout ne pas commencer à m’embrasser tous les jours
à la même heure, cela deviendrait une habitude.’ (Nadia Boulanger)

 

We namen het pad langs de velden waar ze iedere middag na haar lunch ging wandelen. Bontgevlekte koeien lagen als in een Oudhollands schilderij in de wei. Er was geen enkel geluid te horen behalve dat van de dieren die het gras herkauwden. De lucht rook fris en ik herademde zonder mij om het fijn stof en de uitlaatgassen van de stad te bekommeren. Het wekenlang hameren op de heipalen van de kaaimuur was eindelijk voorbij. Ik keek om me heen en mijn blik botste nergens meer tegenaan.

‘We kunnen niet ver wandelen vandaag’ zei ze, ‘want ik heb geen goede schoenen aan’, terwijl ze op haar slippers voortslofte. Omdat we dezelfde schoenmaat hadden deed ik snel mijn sneakers uit en wisselden we van schoeisel. Mijn blote voeten voelden zich in haar schoeisel plots bevrijd van een knellende ballast. En op haar slippers slofte ik verder in de hoop dat we toch een lange wandeling konden maken.

Halverwege het pad groeiden twee indrukwekkende wilgenbomen. Net tweelingen die hun weelderige, weidse takken tegelijk naar de hemel uitsteken. ‘Dit zijn waarschijnlijk al twee heel oude bomen’, zei ik. ‘Ja’, antwoordde ze, ‘die staan hier al heel lang, maar ik weet niet precies hoe lang. Ik kom hier iedere dag’. De wilgen waren altijd al in haar leven aanwezig geweest en met haar blik vergroeid. In een opwelling wilde ik de bomen omhelzen, maar uit verlegenheid tegenover mijn moeder durfde ik niet en besloot het formeler aan te pakken. Ik ging voor een van de wilgen staan en drukte mijn handen tegen de dikke, gegroefde bast van de stam en ademde luid in en uit, enkel lettend op de beweging van mijn buik. ‘Kijk’ zei ik, ‘als je voorbij de bomen komt kan je even stil staan en deze ademhalingsoefening doen.’

Ik deed de ademhalingsoefening een paar keer voor en hield het idee dat je een energetische verbinding met de trilling van de boom kon maken nog maar even voor mezelf. Mijn moeder keek aandachtig en een tikkeltje verwonderd toe.

‘Ik heb eigenaardige kinderen,’ zag ik haar denken, maar het deerde niet.
Het gebeurde zelden dat ze op een veroordelende manier over ons dacht.

Met haar beide handen tegen de stam drukte ze het gewicht en haar zeventig jaar tegen de wilgenboom en ik herinnerde mij een eerder beeld, veranderend in het licht. Het frêle, waterige ochtendlicht waarin haar vader, die mijn enigste grootvader was, ter aarde werd gedragen en zij heel alleen, nadat iedereen het kerkhof had verlaten, met haar hoofd tegen een boom te snikken stond, alsof de enige troost van de wind kon komen, die de takken van de wilgenboom boven haar droefheid, zachtjes heen en weer bewoog.

Ik zag haar borstkas op en neer bewegen maar haar ademhaling ging niet langs haar buik. ‘Probeer vanuit je diafragma te ademen en niet zo hoog.’ Ze probeerde het nog een keer maar ik zag dat het niet meteen zou lukken, na enkele pogingen gaf ze het op en wandelden we achter elkaar verder. ‘Nu zal ik iedere dag wanneer ik aan de twee wilgen voorbij kom aan je denken’ zei ze ineens.’ En toen begon de zomer opnieuw en ook ons leven tezamen dat maar kort was geweest en al omhelsden we elkaar niet elke dag, ‘en al helemaal niet op hetzelfde ogenblik’. Er waren nu twee wilgenbomen die als een identieke tweeling, deze omhelzing langs hun gebarsten schors tot in de wortels, de knoppen en topjes van hun takken zouden opnemen als een wonderlijke moedertinctuur. Midden in het schilderij van een landschap waar koeien in een wei lagen te grazen en de zomer vereeuwigd werd in de geur van de laatste septemberroos.

 

(Citaat uit ‘Mademoiselle, Entretiens avec Nadia Boulanger’, p.16, Bruno Monsaingeon)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s