
De laatste tijd ging hij steeds vaker bij Salva langs. Hij koos dan een perzik uit zonder deuken of bruine vlekken, een die hij kon bewaren voor als hij niet langer trek, maar honger had. Niemand keek er van op als je bij Salva slechts een stuk groente of fruit kocht. De meeste klanten hadden er een boodschappenlijstje van wat ze tijdens de week hadden gekocht zonder het te betalen. Een stapel briefjes met lange kolommen onder elkaar geschreven woorden zoals courgettebloemen, radiccio, artisjokken, abrikozen, aubergines, renetten, mirabellen… in een stapel op een stalen nagel geprikt. Gedichten met een meisjes- of jongensnaam erboven en daarnaast het bedrag dat ze hem nog verschuldigd waren.
Op de markt werden de groenten en het fruit steeds duurder en hij kon er met niet minder dan een kilo van eender wat vertrekken zonder gezichtsverlies te lijden. Sinds hij in de neergeslagen blik van een groenteverkoper de vraag dacht gelezen te hebben of ze thuis werkelijk met twee van een courgette aten, kocht hij op de markt nooit nog iets per stuk. Er stroomden steeds meer mensen toe die tot laat in de namiddag aan de eetstalletjes bleven hangen, twee dozijn oesters tegelijk bestelden en er nog een halve kreeft bij aten, waardoor hij begreep dat het hen eigenlijk aan goede smaak ontbrak. Het ganse spektakel begon op een uur wanneer hij zich nog niet eens kon veroorloven om aan zijn honger te denken en het liep in de zomer steeds langer uit.
Slenterend tussen de kramen pikte hij hier en daar een aangeboden olijf of een stukje brood in olie gedoopt, en wachtte het einde van de markt af om dan de stokvis te halen die als laatste in het viskraam van Salva voor hem aan een draad bleef hangen. In ruil voor de kratten sinaasappels die hij hem in de ochtend had gebracht. Een droge stokvis was het allerbeste. De kop was er reeds af wanneer je hem kocht en hij kon je niet meer met zijn heldere ogen aanstaren. Als de ogen van een vis dof waren kon je hem maar beter laten liggen. Maar eigenlijk hield hij niet van vissenogen ook niet wanneer ze nog leefden. Je kon geen hoogte krijgen van die eeuwige, waterige blik. Af en toe gebeurde het dat wanneer hij zich ver in zee waagde er naast hem een bultrug zwom. Die hadden zulke aandoenlijke grijs-blauwe ogen dat je moest opletten er niet in weg te drijven en ergens midden op zee tussen de golven onder te gaan.
Soms droomde hij dat het leven elders was, zoals hij ergens had gelezen, maar hij wist niet meer bij wie. Pavese, Pessoa? Terwijl hij zwom leek het alsof de zee hem omsloot en opnam als was hij een nieuw waterteken in de cirkel van de zodiac. Een parelmoeren inktvis in blauw doorschijnend water. In gedachten zwom hij tot aan de overkant van het water, naar een ander eiland dan dat waarop hij woonde en nog nooit had verlaten. Terug op het strand trok hij zijn bundel droge kleren aan. De avondlucht kleurde oranjerood als de pel van een cactusvijg en het goud van de abrikozen.
Nog vers in zijn geheugen lag het ogenblik dat zijn grootmoeder de fruitplukker met een mes in de rug in hun boogaard had gevonden. Het land werd haar daarna onmiddellijk en zonder enige verklaring ontnomen. Zo raakte ze in een keer haar enige bezit kwijt. Daarna volgde haar lach, haar geheugen en zijn bezigheden tot ze ten slotte alles vergat en ze niets meer te eten hadden. De sinaasappels begonnen steeds bitterder te smaken, bitterder dan al de schillen van de vruchten van alle boomgaarden van het eiland tezamen. Terwijl iedereen op het eiland, behalve de vissers die hun netten binnen haalden, nog aan het slapen was, trok hij er op uit om in hun eigen boomgaard te stelen. Hij bracht de kratten naar de winkel van Salva, waarvan de rolluiken op dat uur nog naar beneden waren, die ze in ruil voor een stokvis en de optelsom van zijn boodschappenlijstje op de markt zou verkopen.
Zo verliepen zijn dagen. Overdag ging hij zwemmen en ‘s avonds trok hij in het halfduister met zijn mand op zijn rug naar de boomgaard en plukte wat hij nodig had. Wat je afgenomen werd nam je gewoon terug, tenzij je van ontbering wilde omkomen. Er heersten wetten op dit eiland, ongeschreven, waar hij tenslotte als bewoner een monopolie op had. Dat hij hun eigen vruchten stal, wist intussen zowat iedereen. Het zou niet lang meer duren voor de moordenaar van de fruitplukker ook hem zou vinden.
Op een avond zag hij hem. Tussen de bomen stapte hij op hem toe. Zijn schaduw bewoog zich voort tussen de laatste zonnestralen. Hij zette zich schrap en plukte verder, de vruchten vielen een na een in de mand. De man naderde hem alsof hij een avondlijk praatje kwam maken, maar hij wist wat hem te wachten stond. Hij stapte van de ladder af en met de vastberadenheid van een twaalfjarige ging hij hem onder de boom waar hij gans de zomer avond na avond op hem had gewacht tegemoet. Toen de man nog maar enkele meters van hem verwijderd was trok de jongen een mes uit zijn achterzak en stak hem neer. De man viel voorover, trok de mand met zich mee, de sinaasappels rolden over de grond. De jongen sleepte het lichaam tot op de plek waar het bloed van de fruitplukker de aarde had doordrongen en keerde die avond zonder vruchten naar huis terug.