
Drieduizenddriehonderdvijfentachtig boeken en honderden authentieke muziekmanuscripten stonden netjes naast elkaar in de open kasten met hun rug naar mij toegekeerd. Het was een heiligschennend moment want ik verkeerde in de troebele noodzaak om enkele zeldzame exemplaren uit mijn bibliotheek van de hand te moeten doen. Ik wilde geen opkoper laten komen en vond dat ik de vreselijke klus zelf moest klaren. Niet zonder wroeging begon ik naar het boek te zoeken dat het minst weerstand zou bieden maar vond er geen. Eén boek sprong er uit, omwille van het buitenissige formaat dat in geen enkele boekenkast paste. Het boek was net als het automatisch pistool dat op de kaft afgebeeld stond. Het had zichzelf in een onbewaakt ogenblik in de voet geschoten, en was gedoemd om eeuwig gewond, altijd bovenop een rij van minstens tien andere boeken te moeten liggen. Maar een wapen verkopen dat deed je natuurlijk niet, stel je voor dat iemand de trekker overhaalde.
Het was het duurste boek dat ik ooit had gekocht. Na enkele minuten gepeins draaide ik me om en liep weg zonder een boek uit de kast te nemen. Het volgende ogenblik ging ik opnieuw voor de bibliotheek staan, sloot mijn ogen en nam een willekeurig exemplaar. Als oefening en zonder aan het bedrag te denken dat het me moest opleveren. Het bleek Duende van Ivo Hermans te zijn, een eerste druk. Ik keek naar het gelaat van de flamenco danseres die op het omslag afgebeeld stond en zuchtte quasi opgelucht. Het was me gelukt een boek te selecteren. Een boek per dag en na een week was de klus geklaard. Gesterkt in mijn pogen waagde ik me aan een tweede selectie toen ik plots een heftige rilling over de ruggen van de boeken zag lopen. Mijn hart sloeg een tel over. Hoe was het mogelijk. Ik joeg hen angst aan, en de angst van hen die op het punt stonden het huis te moeten verlaten, nam ook ineens van mij bezit.
De laatste tijd was ik voorbij de boeken gelopen als was hun aanwezigheid iets vanzelfsprekend geweest. Ik had nauwelijks aandacht geschonken aan hun zacht gejuich, wanneer ik ’s ochtends de gordijnen openschoof en het zonlicht op hun dichtgevouwen lichamen viel. De gouden en rode zijden lintjes doorgaans blinkend van geluk, lagen nu tussen de lege bladzijden van een woordeloos verdriet. De rilling liep over de bergkammen van hun opgetrokken schouders, door de duizenden woorden en verstoorde voorgoed de rust van hun huiselijk geluk.
Met het boek in mijn handen keek ik in de loop van het pistool als was het de loop van een rivier die over de andere boeken stroomde en zag in de neergeslagen blik van de flamenco danseres die op de omslag afgebeeld stond, een helse woede ontvlammen. Razender dan een Griekse cycloop stond zij stampend uit de bladzijden op en veroorzaakte een lawaai als duizend donderslagen met het hameren van haar schoenhak. Dit was de duende die probeerde te ontsnappen voor ik haar ziel en de ziel van de schrijver op het internet te koop aanbood. Zij wist het en was door mijn verraad tot in haar kleinste vezels gealarmeerd. Mijn vingers trilden heftig toen ik het boek tussen de anderen duwde, de woede van de duende zich als een lopend vuur verder over de bevende boekenruggen verspreidde. En ik vanuit de inktzwarte diepten van deze neergeschreven levens een zo troosteloos snikken hoorde, als van kinderen die aan de deur waren gezet, en de gedachte, die de zielen van mijn kinderen wilde verkopen, voorgoed liet varen.