Het was nog maar enkele minuten geleden dat ik mijn zus op haar werkplek had bezocht (de droesem van de koffie die ik er dronk was nog niet eens bezonken) of er verscheen al een boodschap op het scherm van mijn smartphone: Laat andere bezoekers weten wat je van Auping Plaza vindt. Nu is er niet veel geheimzinnigs aan het bezoeken van een etablissement waar springboxen, matrassen en beddengoed worden gesleten, maar de wetenschap dat een onbekend, onzichtbaar oog mijn reilen en zeilen voortdurend in de gaten houdt, het registreert en mij vervolgens sommeert een deel van mijn privacy op te offeren en te delen met de rest van de wereld ging mij plots te ver. Er begon in mijn bloedbaan iets te borrelen dat in een recordtempo tot in mijn hersenen naar een kookpunt steeg.
Het was nog maar enkele dagen geleden dat ik met de slimme mobiel in een drogisterij een foto van een product nam om het een van mijn vrienden aan te bevelen. Het betrof een product dat eerder voor doeleinden werd gebruikt waarvan je net niet wil dat een ander er zijn neus insteekt. Het volgende ogenblik open ik via de smartphone mijn Facebookaccount en zie tot mijn afschuw dat dit product gewoon op mijn tijdlijn tussen de dagelijkse berichten staat, met de vraag of ik het product wil delen met mijn vrienden. Afgrijzen vervulde mij en ik begon de zogenaamde slimheid van mijn telefoon ineens te haten alsof het een mij vijandig gezind wezen was, dat ik het best zo snel mogelijk kon vernietigen. Ik haastte mij naar het eerste beste openbaar toilet, legde de smartphone op de grond en zette er in de aanwezigheid van de toiletdame mijn naaldscherpe hakken in. Het scherm kraakte en barste langs alle kanten. Ik uitte nog enkele kreten waardoor er op de eerste verdieping van het winkelcentrum bij enkele shoppers een lichte paniek uitbrak en stopte het half verbrijzeld ding, dat op de vernietiging en de teloorgang van vele wezens uit was, in mijn jaszak. Graag had ik er nog met een pletwals overheen gereden.
Niet dat het mijn woede over dit vergrijp had kunnen bekoelen. De smartphone produceerde nog een zwak geluid. Op het gebroken display verscheen het nummer van mijn grootmoeder die al lang niet meer onder ons was, maar langs een resem geheugenkaarten, ongemerkt van toestel naar toestel mee was gereisd, begeleid door een romantisch deuntje. Mijn adem stokte in mijn keel. Het was een wals waarvan de zwierige passen (met mijn kousenvoeten bovenop de hare) de ballroom van mijn kindertijd doorkruisten en pas tot stilstand was gekomen op het moment dat ik voor het laatst in haar armen had rondgezwierd. Machtige armen die mij sinds het eerste uur van mijn geboorte van een legendarische voorraad warmte hadden voorzien. Weldadige uren, al dan niet bewust of onbewust, in een nog fragiele geest voor altijd opgeslagen, als een kachel in de schatkamer van een altijd bereikbare warmte.
En terwijl ik besefte dat dit een laag-bij-de-grondse streek van het alziend, onbekend en onzichtbaar oog was, erop uit mij en alle andere wezens te vernietigen, liet ik de smartphone smartelijk in mijn jaszak glijden en barste in een onbarmhartig snikken uit. De toiletdame bood mij gratis een tissue aan en met het gebarsten, loerend oog, dat ook op haar vernietiging uit was, want hoe lang zou het duren vooraleer je voor haar nobele diensten met een app moest betalen, vervolgde ik heftig snikkend, door de opengebroken straten van de stad walsend mijn voor altijd teloorgegane weg.