Het eerste woord dat vanochtend tijdens het scrollen op mijn scherm voorbijkwam was ‘archery’. Boogschieten. Heel toepasselijk en bijna wonderlijk leek dit woord te zijn ontsproten aan de samenkomst de avond ervoor, in het Herman Teirlinckhuis in Beersel, waar de voorstelling van de biografie van Stefan Van Den Bossche over Herman Teirlinck had plaats gevonden. Om praktische redenen, er waren meer genodigden toegestroomd dan het huis kon herbergen, was het nog naar drukinkt geurende boek, ‘Gij zijt zoveel mensen geweest’, in De Drie Fonteinen, het stamcafé van Herman Teirlinck, boven de doopfontein gehouden. Naar aloude streekgewoonte werd de turf van zeshonderdachtenzeventig bladzijden tekst en honderdvijftig bladzijden eindnoten, duizendvierhonderd grammen wegend, overvloedig besprenkeld met ambrozijn. Om de literaire honger te stillen die onder de genodigden was ontstaan, droegen dertien koorknapen terstond enkele dozijnen pareloesters, pasteitjes, truffels uit het Zoniënwoud en knapperige gouden kaaskroketjes op zilveren schotels aan. De gasten begonnen als bij toverslag gelijk opengebroken parelmoeren schelpen te blinken en te glanzen. Een waar Breugheliaans feest barst los. In het midden van de zaal sprong uit een kubieke muziekdoos ter opluistering van het feest de laatste prima ballerina van deze eeuw en danste in het midden van de pracht en praal, onder een kristallen kroonluchter uit de tijd van Louis XIV, tweeëndertig fouettés en tournant achtereen. Uit de glazen trompetten die voor het raam hingen parelde hemelse kerstmuziek. En in de kerktoren op het plein begonnen de klokken te luidden alsof het een aankondiging van een geboorte betrof. Herman Teirlinck, bedreven boogschutter als hij was, spande zijn boog hemelwaarts en een feestelijke vuurpijl zweefde vanuit zijn weidse ziel geruisloos door de klankvolle nacht. De pijlpunt, gesmeed in een heilig woudvuur en in een honingraat van de zon gedrenkt, raakte lichtjes de staart van een komeet, die in een fonkelende sterrenregen naar beneden stortte. De meester blies het glinsterend stof van zijn hoed en keerde met de regenjas over zijn arm, naar zijn huis, tussen de goden en godinnen, op de Uwenberg terug. De Uwenberg die opnieuw van u is en van ons. Onzen berg en Uwen berg.
‘Gij zijt zoveel mensen geweest’. Gefeliciteerd!