Met een interval van twee dagen bezocht de accordeonist de tweedehandswinkel.
Meteen bij het binnenkomen parkeerde hij zijn accordeon die in een oude naaidoos opgeborgen zat en hij met fietsbinders op het geraamte van een caddy vastgebonden had, aan de rechterkant van de deur. Dan begon hij doordrongen van een plechtige stilte waarin je alleen het verschuiven van de kleerhangers op het metalen rek hoorde, een hemd te zoeken dat voor hem geschikt was. Iets passen deed hij nooit, hij kocht altijd alles op het zicht. Hij wist precies of zijn bolle buik waar de accordeon tijdens het spelen op moest rusten erin paste of niet. Zo speelde hij om de twee dagen in de buurt van het treinstation voor het voorbijkomend publiek, in een nieuw hemd zijn brood bijeen. Soms kwamen er kort nadat hij was binnen gekomen andere, jongere musici bij en ontspon zich in het Romani een discussie over welk hemd het beste was. De winkel liep dan vol onbegrijpelijke, prachtige, muzikale klanken en ik hoorde de stem van de onfortuinlijke Roma zangeres Ljiljana Buttler, wiens weemoedig lied ‘Nocas mi srce pati’, ik ooit uit het hoofd had geleerd. Ljiljana Buttler was onder de dreiging van de Balkanoorlog in 1989 naar Duitsland verhuisd waar ze haar zangcarrière moest opgeven en als schoonmaakster in een fabriek eindigde. De laatste jaren van haar leven kende ze opnieuw succes.
De Bosnische muziekproducent Dragi Šestić spoorde haar in 2002 in Düsseldorf op en gaf ‘The mother of Gypsy soul’ voor ze ziek werd en op zesenvijftigjarige leeftijd overleed, aan haar publiek terug.
Eén van de jongere Roma moet de klanken die in de kleine ruimte vol kleren rondzweefden opgevangen hebben want hij kwam ineens met het hemd dat hij gepast had uit de paskamer en vroeg discreet mijn advies. Waren de mouwen niet te kort, zat het hemd niet te strak? Ik adviseerde hem zo correct mogelijk, wat hij erg apprecieerde. De laatste week van de koopjes werden alle hemden tegen 1 euro verkocht. De accordeonist en de zanger bezochten nu elke dag de winkel om een hemd van één euro te kopen. Bij het afrekenen aan de kassa vroeg de zanger of ik nog lang in de winkel zou werken of alleen in de vakantie. Ik antwoordde dat ik alleen in de vakantie werkte. Hij stak zijn duim op en vertrok. ’T’aves sasto taj bachtalo’ , dacht ik en stuurde de woorden als gelukbrengende vogels achter hem aan. Het was mijn laatste dag in de winkel, maar dat zei ik hem niet omdat al wat naar afscheid neigt een onnodige of overbodige bijklank krijgt. De stad was een dorp waar je toch altijd iedereen tegenkwam. Je moest niet eens met iemand afspreken. Zelfs de heengeganen liepen er op sommige dagen opnieuw rond.
Toen ik om vijf uur de deur achter mij sloot, braken net als op de dag dat ik er begon te werken, in alle hevigheid de hemelsluizen open. Het donderde, het bliksemde en regende hagelbollen en ik fietste er zonder haast doorheen. Aan het station draaide het immense reuzenrad in rondjes rond. Het leven als illusionaire droom, een ultieme illusie van de geest waarin de mensheid zich als een hamster, gevangen in een rad, suf trapte. Halverwege de Keyserlei hoorde ik accordeon muziek, door opgewekte stemmen begeleid. Onder het afdak van het UGC- cinéma gebouw stond de accordeonist, omringd door een trio zangers voor de wolkbreuk te schuilen en trok in een onverstoorbare vrolijkheid alle registers van zijn instrument open. Ik liep met mijn handen boven mijn hoofd, de hagelbollen afwerend, op hem toe en legde één euro in zijn hoed. ‘Morgen terugbrengen voor een nieuw hemd’, voegde ik er schertsend aan toe. Zijn lach doorsneed de donder, de bliksem, de hagel en vrij als een vogel steeg het zingen op. Aan de overkant van de aarde weerkaatste de koperen schijf van de zon het immense ronddraaiend rad.
*Nocas mi srce pati : Tonight, my heart aches.
*T’aves sasto taj bachtalo : Dat je gezondheid en geluk mag hebben.
(Foto: Kris Vanhemelrijck)