Om kwart na acht in de ochtend ontvluchtte ik met een boek en een zonnebril in mijn tas het huis. Het was de veertiende dag op rij dat van bij het ochtendkrieken een drilboor in mijn denken werd gezet en met een niets ontziende hardnekkigheid elke mogelijke poëtische gedachte doorboorde. Dag na dag elk pogen tot dromen bij de wortel uittrok en ontzenuwde. Ik nam de trein naar Oostende in de hoop dat de aanblik van de zee en een frisse bries mij tot rust zou kunnen brengen.
In een halfvolle coupé zat een reiziger met een laptop op schoot en een koptelefoon op het hoofd drukke gesprekken te voeren.Uit één van de gesprekken begreep ik dat de reiziger een woordvoerder van het WWF was en in contact probeerde te komen met Johan Vande Lanotte, de burgemeester van Oostende. De burgemeester had, na enkele klachten over de agressieve aanpak van sommige fondsenwervers in zijn stad, besloten hun vergunning om fondsen te werven in te trekken. De woordvoerder verontschuldigde zich voor het enthousiasme van sommige jonge wervers en legde er de nadruk op dat de meeste verhalen over WWF positief waren, maar dat één negatief verhaal natuurlijk de pers haalde. Bij het uitstappen in Oostende verontschuldigde de woordvoerder van het WWF zich tegenover de medereizigers voor de drukte tijdens de reis. Ik antwoordde dat het helemaal niet erg was, hij trachtte ook maar zijn werk te doen en wenste de verdediger van het World Wide Fund for Nature veel succes in zijn onderhandeling met de burgemeester van Oostende. Natuurlijk had ik sympathie voor zijn zaak, gans mijn kindertijd was ik lid geweest van wat toen nog De Pandaclub heette en later het WWF werd, een niet onbesproken wilde berenclub. Als vanouds hoorden daar dieren bij die overenthousiast uit het struikgewas sprongen en de voorbijganger verpletterden met praatjes over het beschermen van de natuur, iets waar zich in de winkelwandelstraat niemand voor interesseerde.
Toen we in Oostende uitstapten, was het eerste wat mij op het perron tegemoet kwam een groepje studenten in kanariegele T-shirts. Zij deelden flyers uit die het shoppen in Oostende moesten promoten. Niet echt een onthaal waar je naar uitkijkt als je uit de stad komt en je je erop verheugt de zee te zien. De koningin der badsteden gepromoot als shopping mall. Dan toch nog liever de wilde fondsenwervers van het WWF. Ensors geraamte draaide zich schaterlachend om.
Ik versnelde mijn pas en moest tot mijn ergernis nog tussen enkele rode ingedeukte metershoge dozen laveren die als kunstwerk in het midden van de zeedijk waren neergepoot en mij zowel de adem als het zicht op de zee ontnamen.
De boodschap van Arne Quinze miste duidelijk zijn doel. De beelden ontnamen de toeschouwer de kans te kijken en waren niet in de ruimte geïntegreerd. Alle mogelijkheid tot het verder schouwen werd afgeblokt. Op mij hadden ze dezelfde uitwerking als een rode lap op een in de arena aantredende stier.
Haastig daalde ik de dijktrap af die op het strand uitkwam. In lotushouding zat daar in het zand een drie meter hoge boeddha in een licht blauwe verschoten kleur. Achter de god van de verlichting was een Beach Bar opgetrokken, ingericht met blauwe parasols in hetzelfde baby blauw, plastieken palmbomen en witte strandstoelen. Uit de luidspreker spuwde een rapper zijn gal, zijn woorden vlogen als vliegende kwallen door lucht.
Welkom in Oostende, O Koning van vergane glorie! Gelukkig lag het gedicht van Pessoa er nog, gebroken in zijn blauwe steen. En was de zee nog steeds hetzelfde, en waaide er een sterke wind, zodat als je dichtbij de vloedlijn, het werelds geruis niet meer kon horen.
Een uur later, ik had mij net een kuil in het zand gegraven van waaruit ik de dag, turend naar de zee zou doorbrengen, viel er ineens een heftige regenbui uit de hemel. De blauwe boeddha barstte voor het eerst in de geschiedenis in tranen uit. Geen ziel die onder de lekkende parasols beschutting vond.
Ik kroop uit de natte kuil, rende over de dijk tot aan de Venetiaanse Gaanderijen, waar koning Boudewijn verkleumd zijn kraag ophield en werd uit het met bliksems verlichtte Niets een gloednieuwe tearoom binnen gezogen. Sneeuw een Tibetaans Tearoom, las ik op de pancarte. Een sympathieke Tibetaan bracht me de kaart.
Een waaier van culinaire mogelijkheden plooide zich open, van momo’s tot daal soup of wafels met slagroom en cappuccino, alles kon je in dit paradijs bestellen. Trump en Macron zwaaiden van op een beeldscherm dat de helft van de tearoom in beslag nam een voor mij onzichtbaar publiek toe. Aan de muur wapperden vlaggetjes met windpaarden. ‘Wat mag het zijn?’ vroeg de Tibetaanse man in een feilloos West-Vlaams. ‘Een cappuccino graag.’ Ik kreeg hem geserveerd met een speculaasje van Lotus erbij. Het in de cappuccino gedoopte koekje smolt Proustiaans tegen mijn gehemelte, het neerstorten van de regen op het dak van Tibet overstemde alle geluiden. Als vanzelf verzonk ik in mediatie en kon van het werelds geruis al gauw niets meer horen. Toen ik weer ontwaakte scheen de zon.
Op weg naar het station stapte ik nog snel het antiquariaat van Monsieur Albert binnen. Van achter zijn boeken keek hij verstrooid op. Hij had net een gedicht geschreven, een ode aan zijn overleden vrouw. In het Frans en met veel krullen. Ik vroeg of hij nog iets speciaals in huis had en hij antwoordde dat ik maar eens moest zoeken. Als een zeldzaam strootje in een hooiberg vond ik een biografie over de violist Jascha Heifetz tussen de boeken, geschreven door Wenneke Savenije. Tevreden over mijn vondst noteerde Monsieur Albert de aankoop van het boek met drukletters in het boekhoudkundig schrift. ‘Kijk eens, voor de aankopen gebruik ik een ander schrift.’ Fier liet hij mij het verschil tussen zijn boekhoudkundig en het muzikaal geschrift met de krullen zien. Daarmee had hij voor zichzelf een duidelijk onderscheid tussen de dichter en de handelaar in boeken willen maken. We schoten allebei in de lach. ‘Doe als je wil mijn papieren vrienden in Antwerpen de groeten.’ En met Jascha Heifetz onder de arm liep ik voorbij de baby blauwe boeddha en de ingedeukte rode dozen terug naar het station. De gele flyers die het shoppen in Oostende moesten promoten, kleefden mistroostig en gescheurd op de natte grond.
