Het verhaal van Juana La del Pipa en grootmoeder Roberta was nog maar net geschreven of de onderwerpen, een waaier en een azuriet, begonnen al meteen een eigen leven te leiden. Terugkomend van de vlindertuin in de zoo trof ik in de woonkamer de dichteres Lucienne Stassaert aan. Op zich verbaasde mij dit niet, want zij kwam wel vaker bij ons thuis en strekte zich uit waar en wanneer zij daar zin in had, maar dat zij net die dag azurieten oorbellen en een trui van dezelfde kleur droeg, verwonderde mij enigszins. Als een blauwe vlinder lag zij uitgestrekt op de canapé van mijn vorig verhaal.
Zenuwen speelden haar parten en ze was bang dat er bij de voorstelling van haar boek niemand aanwezig zou zijn. Er belden net zo’n twintig mensen af. Ik zei dat ze zich geen zorgen hoefde te maken en schonk haar voor we vertrokken een glas rosé in en belegde een boterham met mozzarella en tomaat. ’s Avonds hield een bont gezelschap in de kapel van galerie De Zwarte Panter haar boek Souvenirs II boven de doopvont en buiten het gepiep dat uit de geluidsboxen kwam en de dichteres die stralend uit haar literaire cocon brak, gebeurde er verder niets ongewoon. Monika van Paemel was gewoon Monika van Paemel. Amazone en barones. Lucienne en Ingrid Vander Veken brachten ondanks het piepen van een vreemd kuiken in de microfoon, een prachtig duet. Uitgever en basso profundo, Leo Peeraer viel hen aan het slot bij.
De volgende ochtend vertrok ik naar mijn moeder voor de vrijdagse lunch, waar gewoontegetrouw het halve dorp, buren en familie, als in een theaterstuk het huis in en uit liep. Wij hadden net de taart aangesneden toen mijn nicht, zwaaiend met een papieren waaier binnen kwam. Tussen de plooien van de waaier had ze felblauwe bollen geschilderd, ter grootte van een olijf. Het was verbazend hoe grootmoeder sinds ik over haar geschreven had overal tevoorschijn kwam. Het nichtje vroeg of ze de waaier van mijn moeder van de muur mocht nemen. Zo stond ze zich met twee waaiers koelte toe te wuiven voor een hitte die we wel voelden maar er niet was. Niemand vond dit eigenaardig, want wij hielden nu eenmaal van veel wind in het leven, en als er geen wind was, dan veroorzaakte iemand hem wel. De vrijdagnamiddag dreef in sloten koffie en zandtaartjes traag voorbij.
Lichtjes vermoeid van de gastronomische en verbale overdaad ging het licht na het ondergaan van de zon ook bij mij uit. Nog geen twee uur later wekte mij een raar geluid, ik haastte me uit bed en zag dat er iets van de muur was gevallen ; een schilderij waarop een waaier als een vlinder met spelden vastgeprikt zat. Van de ochtend tot de avond regende het waaiers. Ervan overtuigd dat de geest van mijn grootmoeder in huis rond doolde en niet heel tevreden met mijn tekst bleek, ging ik terug naar bed. Met mijn hoofd onder de dekens bleef ik ineengedoken wachten op wat er nog van de muur kon vallen en hief om mijn angst te bezweren een gezang aan tot de verbleekte Madonna de Parto in de vergulde lijst boven het bed. Het duurde nog lang voor de slaap mij vond.
Uit een verre toren van klanken, ontsnapte een blauwe papillon.