Het was een week waarin ik alles maar één seconde vast kon houden voor het tegen de grond ging. Het was onbegrijpelijk, ongehoord en er was geen verklaring voor. Het leek alsof mijn contact met de zwaartekracht van de dingen ontregeld was. Zo stond ik nog maar net op het eerste verdiep van de bibliotheek tussen de libretto’s en de boeken te snuisteren, of er viel geruisloos een boek uit het rek. Ik wilde net de stadswacht van dienst roepen om te melden dat het om een aanslag ging toen er van tussen de bladzijden een pluimpje dwarrelde. Glanzend wit van aan de spoel tot aan de schacht, uitwaaierend in een oranje licht. Het pluimpje kwam me bekend voor, maar het was vooral de kleur die als een flamingo mijn herinnering binnen vloog. Een vergeten gewoonte kwam opnieuw tot leven in een boek dat ik lang geleden uit de bibliotheek had ontleend en met een donsveer van een flamingo erin terug had gebracht. In de hoop dat de woorden van de schrijver altijd vleugels zouden vinden. De pluimpjes haalde ik in de zoo. Het hek rond de vogels op één poot, was zo laag dat ik er gemakkelijk over heen kon om mij van een degelijke lading te voorzien. Ontelbaar is het aantal boeken dat ik van bladwijzers voorzag, maar nog nooit kwam er één met een veer terug. Tot vandaag. Het leven van Igor Stravinsky. Wanneer had ik dit boek ontleend? Ik moet een jaar of dertien geweest zijn. Vermoedelijk ben ik daarna met het veren stelen om als bladwijzers tussen de bladzijden te leggen gestopt. Ik hield mijn oor tegen de partituur op het omslag van het boek. Muzieknoten vielen als kersen op de grond.

Zoiets had ik nog nooit gehoord, dit was Stravinsky niet, maar pianist en componist Emile Naoumoff. Het was het kloppen van een hart op het versneld ritme van een paukenslag. Wat ik vast wilde houden leek uit mij weg te springen. Klanken botsten tegen de wand van mijn borstkas, knoppen ontsprongen in mij, blauw en roos als een gekneusde plek. De takken van mijn handen omklemden het boek. Uit mijn enkel ontsproot een blad. Mijn voeten zogen zich als nappen tegen de grond. In een roes van bloeipijn trok ik mij los en haastte mij door het labyrint van de metamorfose ~ de dertien duizend regels van een sonnet. Langs de geur van donkergroene ligusters drong ik dieper in het labyrint, tot ik niet meer wist hoe ik er nog kon uit terugkeren. In het midden lag een tuin, waaruit een symfonie van ongekende vogelgeluiden weerklonk. De marmeren buste van een Griekse god lag omgevallen op de grond, overgroeid met mos. Er stond een bank waarop nog nooit een levende ziel had plaatsgenomen. Ik ging er zitten, onder de bloesemde boom, naast een ontwakende faun.

Het regende, maar ik voelde de regen niet, had enkel oog voor de bloesems die van de boom weg waaiden, treurig en mooi tegelijkertijd. Ik vroeg me af welk gevoel van de twee het meeste woog. De herinnering droeg de blaadjes in haar bloeiende schoot. Een stil geweld scheurde alles uit het bolgewas van de winterse benauwenis los. Wat omrankt was trok zich met een onstuitbare kracht omhoog. Sappen stegen langs de wortels, stammen, takken, twijgen en stengels, hoorbaar op. De aarde rilde van levenskracht. Ik rook het parfum van de regen dat de bomen en gewassen en de terracotta daken van de huizen benevelde. De wilde ganzen in de v-vorm van hun witte vlucht. Wat bewoog, bewoog mij. Het hipte op de rand van de bank.Vogelgetsjilp. Ik stond op, de faun verdween, een roodborstje dat onder een heg een nest jongen had sprong van tak naar tak, en leidde mij kwetterend door het labyrint naar de bibliotheek terug.

20170325_085129_resized 2

Dansers van ‘Le sacre du printemps’ bij de première in het Théâtre des Champs-Elysées  (Parijs, 29 mei 1913)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s