Een biggetje op weg naar het slachthuis stak zijn snuit zover het kon door de tralies van de halfopen veewagen en begon hartverscheurend te gillen. Het verkeer op de E19 stond stil en het geluid ging in de kilometerslange file door merg en been. Ik zette de knipperlichten aan en stapte uit om te kijken wat er met de roze krijsende snuit aan de hand was.
In de veewagen stonden een dertigtal varkens en biggen stil tegen elkaar gedrukt, alsof ze door het krijsen van hun medepassagier van hun stuk waren gebracht.
Hoe lang was het geleden dat ik nog een varken van dichtbij had gezien? Dacht ik eigenlijk ooit nog aan de schoonheid van een dier wanneer ik het in een geabstraheerde vorm zag. De schuine oogjes leken veel te klein voor de rozige kop die tussen de tralies zat geklemd. De oren hingen er als lappen onhandig bij. Het dier keek mij zo mistroostig aan dat ik in een poging hem te kalmeren mijn armen door de stangen stak en hem over de kop en rug aaide. Na enkele minuten bedaarde hij en begon zachtjes te knorren. Op het middenvak kwam het verkeer weer in beweging, passagiers reden mijn stilstaande auto voorbij en sommige staken verbaasd hun hoofd door het raam. Als de arme Friedrich Nietzsche die in Turijn huilend een stervend paard om de hals vloog, zag ik mij in een flits op de E19 met mijn armen rond de kop van een varken staan. Snel trok ik mijn armen terug en stak mijn duim naar de voorbijgangers op, als teken dat alles in orde was. Het dier begon onmiddellijk terug te krijsen en gillen. Wat had hij anders kunnen doen op weg naar het slachthuis? Varkens waren even intelligent als olifanten en dolfijnen, hij wist wat hem te wachten stond. De veewagen zette zich traag in beweging en ik moest het dier loslaten.
In een vlaag van zijns-verbijstering sprong ik in de laadbak, trok het big – de tranen drupten nu uit zijn ogen – met zijn kop van tussen de tralies, verborg zijn mollig lijfje onder mijn jas zodat het leek alsof ik zwanger was en liep er over de autostrade mee naar de wagen. Ik zette hem op de achterbank, schoof de veiligheidsriem over zijn buik en vertrok.

’Gegroet en dank u wel! Ik ben het varkentje uit de legende van Sint-Antonius. De heilige die met zijn staf van priemkruid in de hel een vuurvonk stal en het vuur, om de wereld van de ijstijd te redden, aan de mensheid gaf. Ik stierf in Egypte in het jaar 356 en keerde enkele maanden geleden in één worp van dertien in een varkenskwekerij terug.’Ik keek over mijn schouder, het varkentje lag behaaglijk uitgestrekt op de achterbank te slapen. Ik wou hem aanraken maar taste er doorheen. Nietzsche zuchtte opgelucht, en in de wasem van zijn adem verscheen op het raam van zijn kamer in Turijn, een biggetje en een steigerend paard.

autosnelwegsprookje-2

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s