Je ligt in een strak opgemaakt bed tussen witte gesteven lakens.
Naast jou, de afstandsbediening die het bed met één druk op
de knop wat lager zou kunnen zetten, zodat je er uit kan stappen.
Mocht je hand die knop kunnen bereiken, mocht je geest die knop kunnen bereiken.
Er staat ook een tafel en een stoel. Verder niets.
Ik vraag of je thee wil. Je glimlacht slechts.
Waarschijnlijk om het groene masker dat ik voor mijn mond draag,
en het groene papieren pak waaronder ook ik, bij ieder bezoek, steeds witter weg trek.
Je ligt al weken in quarantaine. Er komt zo goed als geen bezoek.
Ik zet de thee op de tafel naast je bed, en begin te neuriën,
steeds dezelfde klassieke melodie. Muziek is het enige wat je nog herkent.
In de kast hangen enkele jurken, een paar broeken van vervlogen snit en een regenjas
die, hoeveel en hoelang het nog regent, je nooit meer zal dragen.
Schoenen opgeblonken voor de eeuwigheid.
Alleen je bloemetjesnachtkleed hangt iedere dag aan de kapstok klaar.
Ik neem een avondjurk met een motief dat op een schilderspalet lijkt en
leg de jurk op de stoel, om als je opstaat aan te trekken.
Niemand weet wanneer je weer op zal staan.
Er wordt niet veel moeite meer voor je gedaan.
Alleen de tien vergeelde zwart-wit foto’s naast elkaar aan de muur,
tonen wie je werkelijk was.
Een panoramische kijk op je leven als sopraan bij het Russisch Staatsorkest van Moskou.
Harpen, violen, altviolen, cello’s, hobo’s, klarinetten, dwarsfluiten,
een piano, een dirigent.
En helemaal vooraan. Jij. Mrs. Braude.
In een lang gewaad. Statig en groots.
Alleen nog in klanken en schoonheid gehuld.
Moskou 1952.
( E. Schiaparelli 1939)