Je wist dat je iets moest zeggen in het gezelschap maar je wist niet wat, je kon niets zinnigs bedenken die avond, je gedachten waren gelijktijdig met de zon ondergegaan. Je wilde alleen maar luisteren naar de stem die je hoorde neuriën als vanuit een mistig landschap, je wilde liever alleen zijn maar je moest iets zeggen, het werd nu eenmaal van je verwacht dus zeg je iets dat op niets slaat en iedereen kijkt je aan alsof je echt wel zo onzinnig bent als datgene wat je net hebt gezegd. Terwijl je het eigenlijk alleen maar over de kleur van een paar ogen wilde hebben die je die dag hadden aangekeken als waren ze al fresco geschilderd, hoe de kleur veranderde als het licht erin scheen, de blik schitterde en steeds lichter werd, de ooit neergeslagen wimpers waarachter een andere wereld leefde. Wie was de geportretteerde voorbij haar blik? De stem die je had gehoord verhief zich tot gezang en terwijl het spreken van de anderen rondom jou uitvloeide stroomde de zangstem over je heen en werd de nachtlucht bleekblauw als de iris van een ontluikend oog.
