Het hoofd lag tegen de baleinen van de omgevallen parasol, zo blauw als een walvis te zieltogen en vroeg zich af hoe het verder moest, nu hij ontslag van zijn taken gevraagd en gekregen had. Na lang geknikt en geschud te hebben, zijn woorden gewikt en gewogen op de balans van het grote geduld en tenslotte omdat het niet anders meer kon. Het hoofd geen uitweg meer vond, de ogen geen mogelijkheden meer zagen. Het zicht op de dingen versleten was en er voor zulke vormen van bijziendheid nog geen bril bestond. Zijn reukorgaan, door wolken oud stof verstopt, onophoudelijk niesde en snoof alsof hij een chronische sinusitis had, alweer een gebrek. Een hoofd met zoveel gebreken, daar had niemand wat aan. En zo kwam het onvermijdelijke steeds dichterbij. En lag het hoofd lichtjes bedwelmd door de geur van lindebloesems tegen de baleinen van de parasol te bekomen van zijn ontslag. Een ander hoofd dat vanachter het blauwe zeil uit het ongewisse verscheen, vroeg hem hoe het nu verder moest. Het hoofd rolde met zijn ogen en trok meelijwekkend de wenkbrauwen op. Het kon niet antwoorden en kreeg van het andere hoofd een harde trap. Als een bal vloog het hoofd vanonder de parasol de lucht in, stuiterde de trappen van een Napolitaanse steeg af en rolde rood aangelopen en diep geschrokken over het strand de zee in. Een walvis slokte hem in één keer op. De zon trok zich van schaamte achter de horizon terug. Uit de Vesuvius stegen witte rookpluimen op.